Ik zou je kunnen zeggen dat het echt niet zachter hoeft. Dat het mag zijn als de stuwing. Of (eventueel van op afstand) naar een bos in lichterlaaie staren. Tot de rook uit je ogen druipt en je vingers trillen als je de tranen weg wil vegen.
Ik kan je verklappen dat deze vlinderlichte aanraking de huid enkel nog meer doet spannen. Dat als het einde er moet komen, het finale punt, dat niet met tromgeroffel gepaard mag gaan. Niet ingeluid aan beide zijden van de grens.
Ik zou kunnen hopen dat dit alles is als een bol wol. Je wordt moedeloos als je naar de warboel kijkt, maar met slimme vingers vind je uiteindelijk wel waar het verhaal begint en waar het eindigt.
Maar zo is het niet. Dit – en dat is alles – is een stroom die doorraast. Net als je denkt platgewalst te worden, vertraagt het water. ’s Nachts zingen de krekels en voel je hoe ijselijk stil het is. Het gaat vriezen deze week. Na het knooppunt komt de koude. We wetten onze schaatsen.
(Update 23:21 Of wat ook kan: fluisteren dat zacht nooit zacht genoeg is. En het durven geloven. Het is niet jouw angst die mij wakker houdt, het is mijn angst om jouw angst te voelen. Wie jij bent, maakt niet uit. Wie ik ben evenmin. We zijn samen en vallen nog te vaak uiteen terwijl we toch niet kunnen vluchten van elkaar.)
(Nog zo'n ritueel: het thema van Gedichtendag respecteren)
zondag 29 januari 2012
dinsdag 24 januari 2012
Zeventien
Beste (onbekende) G.,
00:10. Dat geeft me nog welgeteld dertig minuten om te antwoorden op je vraag. Ik weet dat ze eigenlijk aan Anna gesteld is. Maar soms praten vrouwen zo veel met elkaar dat het onduidelijk wordt waar de ene vrouw eindigt en de andere begint. Zeker als ze samen schrijven is de cirkel rond. De breuk in het uur dat we delen is verzonnen, dus giechelen we. De zon boven ons bed, daar draait het om. De nacht zal zelfs in deze barre tijd zachter zijn na deze brief. Een beetje pathetiek heeft nog nooit iemand kwaad gedaan. Je schrapt er soms zelfs de grootste lafaards mee. Voor even.
Hoe het was om zeventien te zijn. Dat uitgerekend die vraag met een West-Vlaamse tongval gesteld wordt aan ‘mijn’. Is het echt een tikfout, die ‘mijn’? Waarschijnlijk wel. Je weet dat Peter Pan een schaduw nodigt heeft om heel te kunnen worden en je bent een leraar die van poëzie houdt. In den beginne was het woord. Meer weet ik niet, de rest voel ik. Ik heb er trouwens nooit één woord van geloofd, van die God. Maar met godsdienstleraars kan ik het meestal goed vinden - de nieuwe generatie althans.
Toen ik zeventien was, was ik verliefd. Geel verliefd. Heil verliefd. Mijn borsten groeiden van geluk. Hij nam me mee naar Pasolini’s Salò en kuste nadien de ontzette tranen uit mijn ogen weg. Hij las La nausée, ik antwoordde met Eva Luna. Samen luisterden we naar Brel. We mailden nog niet - we schrijven 1999 - maar stuurden faxen naar elkaar, die dertien jaar later vergeeld en onleesbaar zijn geworden. Entre les tours de Bruges et Gand.
Bij mij thuis - ik zat in het laatste middelbaar in Mortsel - dook hij verlekkerd in de jazzcollectie van mijn vader. In de grenszone Gent zetten we de ramen open, zodat de zomerwind langs onze lijven streek. Anderen denken bij Ascenseur pour l'échafaud aan besneeuwde bergtoppen, voor mij is het altijd dé zomerplaat bij uitstek gebleven. In zijn ouderlijk huis in Roeselare moest ik onder de zonnebank van zijn jongere zus slapen. De hele nacht wachtte ik met kloppend hart op het knarsen van de deur. Maar ze knarste niet. Georges Bataille, Jean-Paul Sartre, Pier Paolo Pasolini. Maar onder zijn vaders bladerdek tegen diens wetten ingaan, dat durfde hij niet.
Dertien jaar later leer ik nog steeds wat van de zeventienjarige. Dat oprecht voelen soms pijnlijk kan zijn, maar ons ook het dichtst bij de waarheid brengt - hoe verzonnen die ook is. ‘We strekken ons tot ver in het verleden uit. Dat komt door onze gevoelens, met name de diepe gevoelens die bepalen wie we zijn en hoe het is wij te zijn. Want die gevoelens kennen geen tijd, ze kennen die niet en ze erkennen ze niet.’ Ik ben blij dat ik dit citaat uit Nachttrein naar Lissabon een brief kan geven. Ik zet de ramen open. Niet om te vluchten - een schaduw die zich in de vlucht vormt is zwaar om mee te slepen. Nee, de schaduw die door het raam naar binnen waait, is vol, vloeibaar, rustig. Vertel jij het aan Peter Pan, als je hem in jezelf of in je boeken tegenkomt? Ik heb er de juiste taal niet voor. In mijn taal triomfeert de zeventienjarige, die toen al wist dat haar grootste talent niet schrijven was, maar houden van. Het blijft spijtig dat er nog zo weinig echt gelezen wordt.
Kus,
Marie
P.S. De brief van Gunter staat hier - bij de reacties.
P.P.S Anna's antwoord - op hetzelfde moment, in exact dertig minuten geschreven - staat hier.
00:10. Dat geeft me nog welgeteld dertig minuten om te antwoorden op je vraag. Ik weet dat ze eigenlijk aan Anna gesteld is. Maar soms praten vrouwen zo veel met elkaar dat het onduidelijk wordt waar de ene vrouw eindigt en de andere begint. Zeker als ze samen schrijven is de cirkel rond. De breuk in het uur dat we delen is verzonnen, dus giechelen we. De zon boven ons bed, daar draait het om. De nacht zal zelfs in deze barre tijd zachter zijn na deze brief. Een beetje pathetiek heeft nog nooit iemand kwaad gedaan. Je schrapt er soms zelfs de grootste lafaards mee. Voor even.
Hoe het was om zeventien te zijn. Dat uitgerekend die vraag met een West-Vlaamse tongval gesteld wordt aan ‘mijn’. Is het echt een tikfout, die ‘mijn’? Waarschijnlijk wel. Je weet dat Peter Pan een schaduw nodigt heeft om heel te kunnen worden en je bent een leraar die van poëzie houdt. In den beginne was het woord. Meer weet ik niet, de rest voel ik. Ik heb er trouwens nooit één woord van geloofd, van die God. Maar met godsdienstleraars kan ik het meestal goed vinden - de nieuwe generatie althans.
Toen ik zeventien was, was ik verliefd. Geel verliefd. Heil verliefd. Mijn borsten groeiden van geluk. Hij nam me mee naar Pasolini’s Salò en kuste nadien de ontzette tranen uit mijn ogen weg. Hij las La nausée, ik antwoordde met Eva Luna. Samen luisterden we naar Brel. We mailden nog niet - we schrijven 1999 - maar stuurden faxen naar elkaar, die dertien jaar later vergeeld en onleesbaar zijn geworden. Entre les tours de Bruges et Gand.
Bij mij thuis - ik zat in het laatste middelbaar in Mortsel - dook hij verlekkerd in de jazzcollectie van mijn vader. In de grenszone Gent zetten we de ramen open, zodat de zomerwind langs onze lijven streek. Anderen denken bij Ascenseur pour l'échafaud aan besneeuwde bergtoppen, voor mij is het altijd dé zomerplaat bij uitstek gebleven. In zijn ouderlijk huis in Roeselare moest ik onder de zonnebank van zijn jongere zus slapen. De hele nacht wachtte ik met kloppend hart op het knarsen van de deur. Maar ze knarste niet. Georges Bataille, Jean-Paul Sartre, Pier Paolo Pasolini. Maar onder zijn vaders bladerdek tegen diens wetten ingaan, dat durfde hij niet.
Dertien jaar later leer ik nog steeds wat van de zeventienjarige. Dat oprecht voelen soms pijnlijk kan zijn, maar ons ook het dichtst bij de waarheid brengt - hoe verzonnen die ook is. ‘We strekken ons tot ver in het verleden uit. Dat komt door onze gevoelens, met name de diepe gevoelens die bepalen wie we zijn en hoe het is wij te zijn. Want die gevoelens kennen geen tijd, ze kennen die niet en ze erkennen ze niet.’ Ik ben blij dat ik dit citaat uit Nachttrein naar Lissabon een brief kan geven. Ik zet de ramen open. Niet om te vluchten - een schaduw die zich in de vlucht vormt is zwaar om mee te slepen. Nee, de schaduw die door het raam naar binnen waait, is vol, vloeibaar, rustig. Vertel jij het aan Peter Pan, als je hem in jezelf of in je boeken tegenkomt? Ik heb er de juiste taal niet voor. In mijn taal triomfeert de zeventienjarige, die toen al wist dat haar grootste talent niet schrijven was, maar houden van. Het blijft spijtig dat er nog zo weinig echt gelezen wordt.
Kus,
Marie
P.S. De brief van Gunter staat hier - bij de reacties.
P.P.S Anna's antwoord - op hetzelfde moment, in exact dertig minuten geschreven - staat hier.
zaterdag 21 januari 2012
Vier jaar Huiverinkt
Vandaag wordt Huiverinkt vier jaar. Ik heb een handvol rituelen. Als ik erover nadenk heb ik er waarschijnlijk tien keer zoveel als de twintig vingers en tenen die ik tel. Eén daarvan is met wat randgedachten de verjaardag van mijn blog vieren. Elk jaar op 21 januari (en de eerste keer een minuut te laat). Wat kan ik jullie vertellen op een onbeduidende dag in een moeilijke periode? Dat probeerde ik daarstraks te bedenken toen ik onder de douche een kater en paarse regen uit mijn haar spoelde. Niet veel.
Of misschien dit: dat ik steeds beter leer om met ‘niet veel’ tevreden te zijn. En misschien is mijn pen mijn trouwste metgezel in deze reis. Van ‘niet veel’ toch ‘het beste’ maken. Met kleine verhalen een ander licht op deze rotzooi laten schijnen. ‘Waardeer ten volle wat waardevol is’ - zoals ik het vannacht in een sms verwoordde aan een man die droomde over andere plekken en vertrekken. Het hoeft geen terechtwijzing te zijn. Maar ik leg er graag mijn vinger op, op wat rest en troost biedt. Voor mij. Voor jullie.
Ik stapte de douche uit. Mijn gsm trilde. Een man is uit het leven gestapt. Doorgaans rouwt men enkel om de mensen waarmee men zich verbonden voelt. En daarvoor was zijn rusteloosheid te groot en te verwoestend. Maar ik voel me wel verbonden met zij die achterblijft en op dit moment tot in de diepste vezel van haar lijf zal voelen dat de tunnel nog lang is.
Ik zal de muren van die gang behangen met verhalen voor het slapengaan. Ik zal de zon vragen om ook voor haar wat vaker te schijnen. Ik zal wijzen naar de hemel en tonen dat die hemel de tunnel is. Wolken schuiven voorbij en soms onweert het elke dag. Maar we staan niet alleen, onder die wolken. Als je durft voelen, voel je zelfs het kippenvel van zij die naast je staan. En dan wordt het minder koud. Als je durft huiveren.
Of misschien dit: dat ik steeds beter leer om met ‘niet veel’ tevreden te zijn. En misschien is mijn pen mijn trouwste metgezel in deze reis. Van ‘niet veel’ toch ‘het beste’ maken. Met kleine verhalen een ander licht op deze rotzooi laten schijnen. ‘Waardeer ten volle wat waardevol is’ - zoals ik het vannacht in een sms verwoordde aan een man die droomde over andere plekken en vertrekken. Het hoeft geen terechtwijzing te zijn. Maar ik leg er graag mijn vinger op, op wat rest en troost biedt. Voor mij. Voor jullie.
Ik stapte de douche uit. Mijn gsm trilde. Een man is uit het leven gestapt. Doorgaans rouwt men enkel om de mensen waarmee men zich verbonden voelt. En daarvoor was zijn rusteloosheid te groot en te verwoestend. Maar ik voel me wel verbonden met zij die achterblijft en op dit moment tot in de diepste vezel van haar lijf zal voelen dat de tunnel nog lang is.
Ik zal de muren van die gang behangen met verhalen voor het slapengaan. Ik zal de zon vragen om ook voor haar wat vaker te schijnen. Ik zal wijzen naar de hemel en tonen dat die hemel de tunnel is. Wolken schuiven voorbij en soms onweert het elke dag. Maar we staan niet alleen, onder die wolken. Als je durft voelen, voel je zelfs het kippenvel van zij die naast je staan. En dan wordt het minder koud. Als je durft huiveren.
dinsdag 17 januari 2012
REWIND - vierenhalf jaar
18 juli 2007. Rewind? De geblinddoekte vrienden die hun monden aanbieden doen geen vlieg kwaad. De massa op het plein mag blijven zwalken. De Irish coffee mag stomen, ongeduldig aangedragen worden en de dronken vingertoppen verbranden... Draai je enkel om op de kasseien en lach om het hart dat luidkeels in je borstkas rammelt. Vandaag wordt alles anders. Vandaag zoek je een man met een fluit. Je wapen? Een schelle stem, stoere praat, een korte rok en t-shirt met een alfabet waarmee alles mogelijk is. STOP – bewaar dit alles. Tot zover is nog niets gebroken of vergooid.
Al die woorden over wanneer het leven je naar de strot grijpt. Slik ze gauw weer in voor iemand ze hoort. What was I saying? Right, Hollanders zijn gekke wezens – Vlamingen belachelijk en Belgen compleet overbodig. HAHAHA. Ik denk dat ik met je wil vrijen. Maar als dat niet lukt, bak ik een ei op je buik. Rewind. Ik was dronken. Ik bak een ei op je buik en verder niets.
Schouders die trillen onder ongelovige vingers. Een voet die als een vloek tussen benen belandt. Twee verschillende schoenen. De liefste lach die je ooit zag. Een schoot op de kasseien. Een stem die fluistert: “Ik doe je geen pijn. Hier is het rustig.” Een fiets die tussen tramsporen haakt. REWIND. Een woord dat niet gehoord wordt. “Wat zei je?” Het maakt niets uit. We hoeven elkaars taal niet te begrijpen – zolang ons lichaam zingt. I could never take the place of your man.
Een hand die rusteloos naar de juiste muziek zoekt. Luister liefste, zo zingt mijn volk. Zo neemt het afscheid. Laat me rusten, opnieuw in je schoot. Ik wil niets anders dan ruiken en voelen en ruiken en voelen. Een traan valt zacht in mijn oor. REWIND/REWIND/REWIND. Een hand die ondeugend naar 1995 teruggrijpt. Maakt niet uit wat die kaaskop vindt, vannacht doen we het op geile beats. Niet meer of minder. Dwingend duwt het oor de traan naar boven. Een druppel zweeft in de lucht, vindt een oog, sluit zich ongezien op.
Al die woorden over wanneer het leven je naar de strot grijpt. Slik ze gauw weer in voor iemand ze hoort. What was I saying? Right, Hollanders zijn gekke wezens – Vlamingen belachelijk en Belgen compleet overbodig. HAHAHA. Ik denk dat ik met je wil vrijen. Maar als dat niet lukt, bak ik een ei op je buik. Rewind. Ik was dronken. Ik bak een ei op je buik en verder niets.
Schouders die trillen onder ongelovige vingers. Een voet die als een vloek tussen benen belandt. Twee verschillende schoenen. De liefste lach die je ooit zag. Een schoot op de kasseien. Een stem die fluistert: “Ik doe je geen pijn. Hier is het rustig.” Een fiets die tussen tramsporen haakt. REWIND. Een woord dat niet gehoord wordt. “Wat zei je?” Het maakt niets uit. We hoeven elkaars taal niet te begrijpen – zolang ons lichaam zingt. I could never take the place of your man.
Een hand die rusteloos naar de juiste muziek zoekt. Luister liefste, zo zingt mijn volk. Zo neemt het afscheid. Laat me rusten, opnieuw in je schoot. Ik wil niets anders dan ruiken en voelen en ruiken en voelen. Een traan valt zacht in mijn oor. REWIND/REWIND/REWIND. Een hand die ondeugend naar 1995 teruggrijpt. Maakt niet uit wat die kaaskop vindt, vannacht doen we het op geile beats. Niet meer of minder. Dwingend duwt het oor de traan naar boven. Een druppel zweeft in de lucht, vindt een oog, sluit zich ongezien op.
woensdag 11 januari 2012
Oprisping
Als een peuter die kijkt naar een vis op het droge en om de spartelingen lacht. Als een kat die verveeld een dode muis een kwartslag draait. Zonde dat deze strijd vooral lachwekkend was en onbegrepen in herhaling valt. In deze taal een vloek waarmee je een willekeurig hart een derde keer brak. Voor jou een sprookje waarin je toch nog gelooft. In een nieuwe lente weliswaar, met een andere kleur. Het boek is dicht. Dit was te hard labeur. Ooit komt er een prinses, denk jij, die met een zachte tong je wonden likt en de gaten in je hart dichtnaait. Maar die prinsessen huizen in mijn buik. Ik tooi hun haar, ik maak hun wangen rood en harten leeg. Ik vijl hun tanden bij en steek spiegels in hun tas. Dan pas laat ik ze vrij. Luister naar hun buik. In elke vrouw woont een vrouw. Een man? Een rusteloze wind, een storm in een glas.
Soundtrack die een sprookje bleek (skip even voorbij de drukke intro)
Soundtrack die een sprookje bleek (skip even voorbij de drukke intro)
dinsdag 3 januari 2012
Nederland - Neverland
Waar woont Peter Pan, de jongen die zijn eigen levenslessen vergeet om een kind te kunnen blijven? Hij woont in Nederland. Dat is een goed bewaard geheim. Peter Pan wilde immers niet dat zijn pretpark overspoeld zou worden, dus zocht hij een elfje uit dat zorgvuldig omsprong met haar toverstof. Daarnaast duwde schrandere Peter Pan de ‘v’ weg uit zijn land en stopte er een ‘d’ voor in de plaats. Voor buitenstaanders is het land niet zo aantrekkelijk om lang te blijven, want het brood lijkt op gebakken lucht. Maar wie vertier zoekt, is vooralsnog welkom in het land. Een paar paddo’s in de mond, een rookwolk in het lijf en tadáá, Neverland wordt het beloofde droomparadijs.
De Neverlanders houden van verkleedfeestjes. In de schaduw van een wereldwijde crisis kiest dit land ervoor om op de personeelsfeesten Venetiaanse maskers uit te delen aan de genodigden. Eyes wide shut. De olijke feestneuzen krijgen weinig eten en veel drank, zodat ze op het eind van zo’n avond vergeten wat er gisteren gebeurde. En wat morgen op de agenda staat, is dan helemaal niet van belang. De tijd staat stil in Neverland.
Toch is Neverland ook een druk land. Op de fiets kan je maar beter tempo houden, als je niet onder een auto wil belanden. Naar je omgeving kijken is niet nodig. Dat grachtenpandje staat er morgen ook nog wel. Een fiets is een verlengstuk van je benen, niet van je ogen. En wat in theorie werkt, blijkt ook in de praktijk. Bovendien heeft het weinig zin om rond je te kijken. Neverland is opgeruimd, netjes en elke dag gelijk. Enkel de zon en de paddo’s werpen soms een andere licht op de dingen. Je kan in Neverland niet zomaar bomen planten. Want je respecteert de tegels die boven de wortels liggen en die mogen geen millimeter opschuiven. In Neverland moet je vooral geloven dat alles zo is om een reden die jij niet hoeft te weten. En dat dit alles onwrikbaar is.
In Neverland sluiten de kroegen vroeg. Zodat de Neverlanders de dag daarop fris en fruitig op hun yogacursus kunnen verschijnen, op zoek naar hun innerlijke kern. Trouwens, wat heb je aan nachtbrakers? Schattig zijn ze wel, die kleine Bourgondiërs uit het buurland. Ze bakken doorgaans niets van het leven, door maar steeds alles in vraag te stellen en om te draaien. Nee, daar is niets veiligs aan. Lees de handleiding van het leven maar. Je leent je beter stuk tot je dertigste en spijst zo de staatskas, dan in vier jaar af te studeren en toch genoeg kroegen te bezoeken. Neem je tijd. Niets verandert. Dus ook niet in Neverland.
Er zijn weinig plekken in Neverland waar de leiders van het land in vraag worden gesteld. Deze schaarse pleinen worden geruisloos opgeruimd en de massa krijgt af en toe een glimp te zien van het leidersleven. En wat blijkt? Ze vinden dezelfde feestjes leuk en dansen – overdag uiteraard – tussen dezelfde droomkastelen. Onder de bomen schommelen de zusjes van Tinkerbell. Maar deze dansende leiders in vraag stellen? Dat doe je uiteraard niet. Wat voor zin heeft het te geloven dat je enige invloed hebt op hun beslissingen? Nee, dat is een show die ver van het Neverlandbed opgevoerd wordt. Hou je aan de simpele regels, van stoeptegels en slechts twee buggy’s in de tram. De rest is staatsgevaarlijk.
Laat de vragen maar aan de anderen over. Je hebt de inhoud, maar je bent er voor de vorm. Dus dans door en houd je administratie grondig bij. Als je dan ooit gevraagd wordt wat niet in Neverland thuishoort, heb je altijd je keurige administratie om door te schuiven. En ziezo, alle moeilijke vragen worden snel en efficiënt uit Neverland verwijderd. Want wie niet veranderen wil, stelt best geen vragen. Doe eens normaal, man.
maandag 2 januari 2012
Sprookjesfiguren die slecht aflopen
Dat het leven geen sprookje is, weet ik al heel lang. Misschien kwam het eerste besef toen ik in de tuin van mijn grootouders velletjes van de berkenstam trok. Terwijl mijn grootvader, een wijze oud-strijder, in de moestuin de grootste pompoen van Edegem probeerde te kweken, keek ik ontzet naar mijn vingers, die de ranke stam uitkleedden zonder dat ik dat wilde. ’s Avonds kon ik niet slapen. Mijn klasgenoten staken slakken in brand. Mijn grootmoeder zweeg over haar dode zusje.
Nu weet ik stilaan ook dat ik me moet beschermen tegen de archetypes die sprookjesfiguren zijn. Dat gaat veel verder dan het hokjesdenken over man en vrouw. Daar weet ik me, als ik niet boos ben, nog best goed tegen te wapenen. Maar de sprookjesfiguren die in mijn leven voorbij komen, zijn een moeilijker geval. Laat het een les worden dat ze me altijd pijn doen. En dat enkel hij die in geen enkel vormpje past goed voor me kan zijn.
De eerste die mijn hart brak, was de Grijsaard. Hij was maar zes jaar ouder dan ik en had een jonge buik, maar ik herinner me de gesprekken over later, als hij grootvader zou zijn. Een boek, een pijp, een glaasje wijn. Op mijn favoriete foto van hem leunt hij voorover en trekt peinzend aan een sigaret. Toen hij inzag hoe turbulent mijn hart nog was – ik was net achttien – brak hij het. Hij komt gemiddeld twee keer per jaar in mijn dromen voor. Dromen waarin ik me steeds geborgen voel. De dag dat ik voor het eerst zijn naam niet uitsprak, kwam pas vijf jaar later, toen ik het tweede sprookjesfiguur ontmoette.
De Grote Boze Wolf was een geval apart en veruit de mooiste. Donkere ogen die steeds droevig stonden, nadat hij bekende een dier te hebben gedood. Die bekentenissen waren loodzwaar. Hij verbood me erover te schrijven, stal de weinige woorden die uit me sijpelden en paste ze rillend aan. Meubels schoven centimeters op als we samen waren. Het waren drie wilde jaren van draaikolken, verzingend verlangen en bedrog, bloedgeile onbereikbaarheid en krassen in een rug. Van schuld en boete, smeekbedes. Toen hij met een mes in zijn polsen sneed, stak ik een sigaret op. De opluchting die ik voelde, borrelde op als een schaterlach. Een week later was ik al best goed genezen.
Toen kwam Peter Pan. Hij dook op in een feestmassa, leidde me er doorheen en lachte toen ik onderweg de Grote Boze Wolf in zijn kloten stampte en de Grijsaard bij zijn tengere schouders greep. Aan het eind van de massa ging hij in kleermakerszit op de klinkers zitten en nodigde me uit om me op zijn spontane schoot neer te vlijen. Ik stelde voor om een ei te bakken maar we eindigden in bed en hij huilde in mijn oor. Bij Peter Pan zingt het licht, maar in het donker vindt hij de schakelaar niet. Peter Pan houdt van verstoppertje spelen. Hij is vingervlug, sierlijk en doodsbang. Terecht misschien. Was hij een jong katje geweest, ik had hem in een emmer water gezet en een deksel op zijn kop gezet. Maar hij is geen kat, hij is Peter Pan. En Peter Pan laat je buiten spelen, terwijl je zijn oorlogen voert.
Nu is het mijn beurt, Peter Pan, om in jouw oor te huilen. Hier kom je niet onbeschreven vanaf.
Nu weet ik stilaan ook dat ik me moet beschermen tegen de archetypes die sprookjesfiguren zijn. Dat gaat veel verder dan het hokjesdenken over man en vrouw. Daar weet ik me, als ik niet boos ben, nog best goed tegen te wapenen. Maar de sprookjesfiguren die in mijn leven voorbij komen, zijn een moeilijker geval. Laat het een les worden dat ze me altijd pijn doen. En dat enkel hij die in geen enkel vormpje past goed voor me kan zijn.
De eerste die mijn hart brak, was de Grijsaard. Hij was maar zes jaar ouder dan ik en had een jonge buik, maar ik herinner me de gesprekken over later, als hij grootvader zou zijn. Een boek, een pijp, een glaasje wijn. Op mijn favoriete foto van hem leunt hij voorover en trekt peinzend aan een sigaret. Toen hij inzag hoe turbulent mijn hart nog was – ik was net achttien – brak hij het. Hij komt gemiddeld twee keer per jaar in mijn dromen voor. Dromen waarin ik me steeds geborgen voel. De dag dat ik voor het eerst zijn naam niet uitsprak, kwam pas vijf jaar later, toen ik het tweede sprookjesfiguur ontmoette.
De Grote Boze Wolf was een geval apart en veruit de mooiste. Donkere ogen die steeds droevig stonden, nadat hij bekende een dier te hebben gedood. Die bekentenissen waren loodzwaar. Hij verbood me erover te schrijven, stal de weinige woorden die uit me sijpelden en paste ze rillend aan. Meubels schoven centimeters op als we samen waren. Het waren drie wilde jaren van draaikolken, verzingend verlangen en bedrog, bloedgeile onbereikbaarheid en krassen in een rug. Van schuld en boete, smeekbedes. Toen hij met een mes in zijn polsen sneed, stak ik een sigaret op. De opluchting die ik voelde, borrelde op als een schaterlach. Een week later was ik al best goed genezen.
Toen kwam Peter Pan. Hij dook op in een feestmassa, leidde me er doorheen en lachte toen ik onderweg de Grote Boze Wolf in zijn kloten stampte en de Grijsaard bij zijn tengere schouders greep. Aan het eind van de massa ging hij in kleermakerszit op de klinkers zitten en nodigde me uit om me op zijn spontane schoot neer te vlijen. Ik stelde voor om een ei te bakken maar we eindigden in bed en hij huilde in mijn oor. Bij Peter Pan zingt het licht, maar in het donker vindt hij de schakelaar niet. Peter Pan houdt van verstoppertje spelen. Hij is vingervlug, sierlijk en doodsbang. Terecht misschien. Was hij een jong katje geweest, ik had hem in een emmer water gezet en een deksel op zijn kop gezet. Maar hij is geen kat, hij is Peter Pan. En Peter Pan laat je buiten spelen, terwijl je zijn oorlogen voert.
Nu is het mijn beurt, Peter Pan, om in jouw oor te huilen. Hier kom je niet onbeschreven vanaf.
Abonneren op:
Posts (Atom)
Populaire berichten
-
Woord vooraf: Deze brief kreeg de meeste reacties ooit op Huiverinkt, maar nooit een antwoord van de geadresseerde. Uiteraard werd ik op Gee...
-
Bepakt met een tas vol poëzie verliet ik gisteren de pendelbus die me naar het festivalterrein van het uitverkochte Beyond-festival in...
-
Lieve papa, Je weet dat het voor mij niet moeilijk is om woorden te vinden. Wel om ze te schrappen. Wat vertel ik nu? Voor een...
-
Op mijn bureaublad staan twee gedichtenmappen: 'Klaar ofzo' en 'In progress'. Spijtig genoeg is de laatste map veel groter d...