zondag 30 augustus 2015

Brief van de Volle Maan

Bron: Full Moon rising over the Aegean Sea 


Beste burger,

Ik heb gezien hoe u, met uw allerbeste bedoelingen, met koude kleuters pronkt. Ze zwerven levenloos in golven op uw klaagmuren. Ze kennen geen grenzen, geen namen, geen hoofdletters. U zegt te huilen. U vraagt hoe het zou voelen mochten het de uwe zijn, die wondere wezens met natte vodden als vinnen om hun lippen. U schrikt ervan, zegt u. Die lijfjes, hun moederdieren stijf en bleek op de bodem van de zee.

Ja, ik heb het gevoeld vannacht. Hoe u krampachtig probeert beelden als mededogen aan te laten spoelen. Maar uw taal loopt spaak, u stevent weer op vergetelheid af. Net zoals u eerder dit jaar uw pennen kruiste en riep dat niemand u de mond zou snoeren. U schikt lijken als sterren in een vlag die ooit wat moois beloofde. Misschien zoekt u dit keer een koerswijziging, verplaatst u morgen uw geld naar een andere bank, die niet in wapens investeert.

Daar drijft Leila. Ze praatte graag.

Ik ben de maan. Ik maak geen onderscheid. Steeds opnieuw word ik genadeloos vol en poëtisch. Steeds weer lach ik om u, u die niet weet waar te knielen of kruipen, met uw trotse onvermogen.

Tot de volgende keer. Spaar in tussentijd uw schoenen. Het is een heel eind lopen naar de volgende havenstad.

Wees gegroet,

de Volle Maan

zondag 23 augustus 2015

Nog een brief aan papa (tweeënhalf jaar later)



Dag lieve papa,

Overmorgen ben je tweeënhalf jaar dood. Het is alweer een half jaar geleden dat ik jou een brief schreef. In de plaats van ‘jou’ tikte ik eerst ‘u’ en ‘ne’ verving ik toch maar door ‘een brief’. Ik heb een maand lang met een Belgische vriendin rondgetrokken, dus is het even zoeken naar de taal waarmee ik jou geloofwaardig kan schrijven, maar ook mijn Nederlandse lezers bereik. Het is trouwens echt waar, wat ze zeggen over tijd, dat die wonden heelt. En ook wat ze zeggen over rouw, dat die door tijd zachter gemaakt wordt. Ik geloofde het anderhalf jaar lang niet, het klonk onnozel, banaal, gevoelloos zelfs. Nu blijkt het toch waar te zijn: wat eerst als een schrijnend gat voelde, voelt steeds meer als een onmiskenbare aanwezigheid en minder als scherpe pijn. Ook op de meest sceptische dagen ben je kruimels op een bospad. Zo’n bospad waar jij het liefst expres verdwaalde, de verkeerde weg die je verkoos.

Ik ben terug uit Indonesië. Ik stopte bij vertrek onder andere een nieuwe laptop in mijn rugzak, een goedkoop, klein ding dat meteen ook een tablet is. Zo eentje waarmee jij op het einde om water vroeg, op de verpleegsters vloekte en met de laatste kracht in je vingers je memoires typte. ‘Hoe was Indonesië?’ vragen mijn vrienden en collega’s. Of ik de sfeer nog weet vast te houden. Het zijn moeilijke vragen. Schrijven heb ik de hele reis niet gedaan. Dat komt ook door de zon. En het tempo van het reizen, staccato, weinig komma’s, nooit drie punten… Schaduw en tijd: zonder kan mijn pen niet schrijven. Hoewel. Ik zit tegen de zon in te schrijven op een Amsterdams balkon en draag een bikini die ik ook al in de zomer van 2000 had. Toen hebben we beiden veel gelezen op het terras van dat Toscaanse huisje. En jij maakte een grap over de wonderlijke natuur, die jou neutraal naar het lichaam van je dochters liet kijken. Ik had liefdesverdriet en las Eriek Verpaele, een tedere, verdwaalde schrijver die deze zomer doodging.

Of ik veranderd ben? Mijn haar is wonderbaarlijk lang. Een cadeautje van de tropen. Ik denk dat ik het nog even laat zijn, voor het eerst in mijn leven eens kijken hoe ver ik op dat vlak kan groeien. Maar ter zake nu. Indonesië. Of beter gezegd: Bali en Flores. Flores is een stuk armer, ruwer en ongerepter. Een overwegend katholiek eiland, al is deze religie ook daar vermengd met een flinke scheut animisme. De doden worden voor hun huizen begraven, tussen de kolen en wortelvelden. Een wortel is trouwens gewoon ‘wortel’ daar. Net als ‘notaris’ en ‘dokter’. Beide figuren die onlosmakelijk met de dood verbonden zijn, net als de wortel geïmporteerd? Het zou kunnen. Gelukkig heeft de westerse manier om met de dood om te gaan, of beter gezegd het onvermogen daartoe, weinig invloed op Indonesië.

In Bali werden we door de yogaleraar uitgenodigd om een massacrematie mee te maken. Eén ding werd ons op het hart gedrukt: ‘niet huilen’. Het is een feest en foto’s maken wordt aangemoedigd, maar droevig zijn is totaal ongepast. Toen ik op sociale media foto’s deelde van de kleurrijke offers en de botten van veertien overledenen die met behulp van een gasbrander naar een volgende leven werden geblazen, waren de reacties verontwaardigd. Te intiem voor ons? Te onbeschaamd? Maar wat is het kader waarmee we kijken? Daar zaten de kinderen op maïskolven te kauwen terwijl ze gebiologeerd naar de brandstapel staarden. Na afloop stortten de familieleden zich uitgelaten op de verkoolde botten. Ik weet niet wat ze precies zochten in de assen, maar het trof me hoe klinisch wij in vergelijking met de dood omgaan. Hoe weinig fysiek.

Toen je opgebaard lag, ben ik niet gaan kijken. Ik geloofde zo ook wel dat je dood was en ik snapte het niet, naar een grauw lichaam gaan kijken dat niet op mijn vader leek. Ik heb je ook niet zien sterven. Ik weet niet of je alleen wilde zijn, ons wilde sparen, of dat het toeval was. Maar toen we je assen zouden begraven, werd mijn verdoofde lichaam plots wakker. Na een week lang alles op automatische piloot beleefd te hebben, verdroeg ik het plots niet dat die rare doodgravers ook die handeling uit onze handen namen. Tegen ieder protocol in heb ik je assen zelf naar de put gedragen. Misschien had ik je lichaam ook wel willen dragen. Naar een vuur. Als ik ergens anders was opgegroeid, als ik had begrepen wat ik nu weet of van nature in andere dingen had geloofd.

In ‘Kom hier dat ik u kus’ van Griet Op de Beeck verliest een Vlaams meisje van negen haar moeder in een auto-ongeluk. De eenzaamheid waarmee ze overvallen wordt, liet al na een paar pagina’s tranen uit mijn ogen vloeien. Wat een gedoe is het toch, de dood, hier in het westen. We vechten erom en verdringen het. Rond dit machteloze taboe dat door iedereen anders benaderd wordt, ontstaan nieuwe emoties. Zoals jaloers zijn op verdriet dat je zelf niet kan voelen of op ruimte die je niet kreeg of nam. Eigenlijk denk ik na een maand Indonesië vooral daarover na. Of die rare emoties daar ook bestaan, of ze zich daar ook als een virus vermenigvuldigen en zich niets van bloedverwantschap aantrekken. Ik denk nu dat ik het fijn zou vinden. In een vuur staren en op maïskolven knauwen. Mijn doden zingend naar de rivier brengen.

Indonesië. Ik snap niet zo heel veel van het land. Het was, tja, anders. Maar de reis maakte ook België vreemd. En Nederland. Ik vind het niet erg. Ik zal erover schrijven en ze zullen het begrijpen.

Dikke kus,

Marie

Populaire berichten