zaterdag 20 augustus 2016

Koyaanisqatsi: Patroonherkenning (Jaïr Tchong & Marie Meeusen)

Still uit Koyaanisqatsi (criterionforum.org) 
Een cultfilm uit 1982 in 2016 zien levert onherroepelijk vormen van onbehagen op, variërend van overkomelijk tot ernstig. Reputatie en verwachting gaan vooraf aan ieder kunstwerk, en bij een cultfilm misschien nog wel meer dan gewoonlijk al het geval is. Koud twintig minuten in Koyaanisqatsi valt me ineens een zekere mate van demagogiek op die in de jaren zestig, zeventig en tachtig couranter moet zijn geweest dan nu. Associatie: De Club van Rome en de angst die dat rapport de westerse wereld een sensibiliteit en een politiek fundament gaf. In sneltreinvaart op naar de ecologische apocalypse - uw tijd is over, aardbewoner.

Ook al zei je ‘ik wacht hier op je’ bij de ingang die voor mannen bedoeld was en ontsteeg je met die particuliere zin het ritme van het universeel dwangmatige, het bleef beklemmend om na afloop de vrouwentoiletten te zoeken. Op mijn netvlies stond de aftiteling. Het netjes gestroomlijnde leek niet meer dan wat uiteindelijk als een stofwolk op de aarde neerdaalt – Hopi’s hebben gelijk.

Koyaanisqatsi: prachtige beelden van destructie, in een genadeloos retorische montage die de kijker klem wil zetten in wat welbeschouwd een particuliere overtuiging moet heten: de mens is voor de aarde een kankergezwel. Maar de pretentie van tijdloos meesterwerk die filmer en componist moet hebben gemotiveerd wordt onderuitgehaald door zowel de alomtegenwoordige, in zijn futurisme verouderde synthesizerklank, als de beelden van de grootstadsbewoners - van funky soulbroek tot kantoorklerkkostuum, een en ander volgens de mode van 1982.

Ook al liep ik tegen de stroom in, ik stevende af op een hokje, in een blok, in een stad, vlakbij een metrostation waar ov-chipkaarten ons allen leesbaar maken – in Rome was het vorige week nog net zoals in de beelden uit 1982: het kaartje verdwijnt in de metalen gleuf en komt er een paar decimeters verder schijnbaar ongewijzigd uit, terwijl de deuren zich openen. Kunnen we weigeren? Hoe klinkt die weigering, hoe ruikt ze, hoe blijft ze liefdevol?

Afgezien deze reserves: wat zegt Koyaanisqatsi ons? Toen de aanvankelijke irritatie was verdwenen ('is dit National Geographic gone bad, met een pretentieuze componist aan boord?' riep het interne koor), en vooral na de versnelde delen met de bijbehorende, hoogst effectieve klankagitatie, kwam ik opnieuw onder de bekoring van dit rondtollend stuk wereldleed op film.

Ook al spraken we af om niet te praten over wat we gezien hadden, toen je vertelde dat je je Facebookaccount had opgeheven omdat de blauwwitte mal elk geheim vernietigt, zelfs dat van grote kunstenaars, leken we toch niet te zwijgen. ‘Allemaal hetzelfde, we zijn eenheidsworst,’ hoorde ik een man zeggen. Je zei: ‘We moeten onze oren sluiten voor wat ze zeggen’. Vinden we daarin het geheim terug, in die ontluistering?

Ineens doemt er binnen dit hermetisch uurwerk iets op wat me voorkomt als een vorm van humanisme. Na alle soms kinderlijk overdreven patroonherhaling geeft de filmer ineens volop ruimte aan de paradijsvogel, aan het individu, aan de afwijking van de norm. Aan de mens, de tragische mens, gevangen als hij is in collectieve patronen die zijn soort onherroepelijk van de kaart zullen vegen. Als een 'ghost in the machine' lijkt de stelling van deze film te ontsporen.

Ook al kan ik over de muziek niets zinnigs zeggen, toch vraag ik me af wat het verband is tussen Ludovico Einaudi die zijn piano bespeelt op een smeltende ijskap en Philip Glass die zijn soundtrack bij Godfrey Reggio's film vierendertig jaar na verschijnen live in metropolen speelt. De urgentie die eraan ten grondslag ligt, is waarschijnlijk dezelfde, maar over doeltreffendheid kan ik net zomin iets zinnigs zeggen.

Na deze tour de force was het ditmaal de eindaftiteling die mij de genadeslag gaf: de eindetijdsvoorspelling van de Hopi-indianenstam waaraan Koyaanisqatsi zijn titel ontleent. Als onze tijd over is, dan zal de aarde bedekt zijn met zwart spinrag.

Ook al voel ik weerstand, toch vraag ik me hoopvol af of we niet allen anders afgepeigerd, kwaadaardig en geprogrammeerd zijn? Kunnen we particulier zijn, bijvoorbeeld door tegen massa’s in te verdwalen en te zeggen ‘ik wacht hier op je’? Ogenschijnlijk steeds opnieuw uitgesproken, maar telkens met een ander timbre. Wanneer volstaan we? We zijn wolken. Wolken zijn water, wolken zijn vuur, wolken zijn stof.

Koyaanisqatsi door Philip Glass Ensemble. 19 augustus 2016, HMH, Amsterdam.
Deze blogpost is een samenwerking met Jaïr Tchong.

vrijdag 12 augustus 2016

Nog een brief aan papa (drieënhalf jaar later, flink lang en met belangrijke vragen)


Dag lieve papa,

Ik schrijf je deze brief vanuit Italië. Je bent drieënhalf jaar niet meer in het tastbare nu. Mijn laatste trip naar dit land is alweer zes jaar geleden, toen was er van je nakende dood nog geen sprake. Over dit meer in de buurt van Rome, waar gezinnen elkaar kopje onder duwen, lijkt het grootste deel van de dag een roze gloed te hangen. Het is een moeilijk verwoordbare glans, maar omdat mijn reisgenote hem ook opmerkt, moet hij wel bestaan buiten de boeken die we schrijven en de brieven die we lezen. Verder is het leven hier opvallend tastbaar: een oudere broer legt met dramatische gebaren aan zijn zusje uit hoe het praktische leven in elkaar steekt, zij draait haar pruillipje een kwartslag van hem weg, samen oefenen ze het theater van later. Herdershonden waken tussen gestapelde hooibalen over schapen, mijn voeten mogen niet op de gietijzeren stoel rusten. Elegantie en haar bijhorende verhoudingen worden zorgvuldig bewaakt, het gros van de taferelen voelt vertrouwd, eeuwenoud.  Ze worden alleszins niet zichtbaar in vraag gesteld.

Denk je dat ik je het meest mis in deze geliefde, zuiderse sferen? Zo is het niet, ik weet immers dat we ons samen zouden laven aan het zinnelijke leven hier, jij zou ook de zoetwatervisjes lekker vinden die ik deze week toch een keertje at, omdat ze vast gelukkig leefden en ik hier niet wil vervallen in strengheid als die me onmiskenbaar tekortdoet. Wat ik niet kan inschatten, is wat je van deze nieuwe, bijna consequent vegetarische en nuchtere levensstijl zou vinden. Zou je het onzin noemen, of daarentegen goed begrijpen hoe een zuivere levensstijl de beste manier blijkt om belangrijke gebeurtenissen een plek te geven? Want dat, papa, is wat ik doe. Het leven nodigt me sinds mijn laatste brief aan jou vooral uit om - op soms hallucinante wijze - de genderverhoudingen onder de loep te nemen, in mezelf, in mijn relaties maar zeker ook in de wereld om me heen.  

Een aantal Betekenisvolle Mannen bekleden een prominente plaats in deze zoektocht. Twee daarvan zijn dood: jij en sinds april ook Prince. Bij de dood van mijn Funky Kleintje schrok ik van de hevigheid waarmee ik rouwde om iemand die ik niet persoonlijk kende. Gelukkig snapte ik snel waarom zijn overlijden zoveel impact had: het paarse web van betekenissen dat ik de laatste zeventien jaar in me opnam is naast complex ook ontzettend invloedrijk. In Sexuality, het tweede nummer van de plaat uit mijn geboortejaar - zingt hij C'mon everybody, yeah, this is your life. I'm talking about a revolution we gotta organize. We don't need no segregation, we don't need no race. New age revelation, I think we got a case. Prince, de paarse gitaarheld die geile nummers schreef? Ja, maar hij raakte in zijn songs via seksualiteit de maatschappij aan, haar politieke structuren en daarnaast ook de spirituele ruimte die lichamelijke worstelingen gewicht- en eindeloos omvat, een hoge ruimte waar we via ons lijf uit de meest roestige patronen kunnen ontsnappen.  

Nu ik zie hoe invloedrijk de boodschappen van meerstemmigheid, androgynie, vrijheid en zelfexpressie zijn geweest, zie ik ook hoe ze me steunen in het verwerken van vernedering, misbruik, grensoverschrijdend gedrag, hoe ze lelijk dichtgegroeide wonden op muzikale wijze openmaken, zodat ik ze eindelijk kan ontsmetten. Ik durf zelfs te beweren dat Prince me tot vandaag motiveert om geen relatie aan te gaan waarin ik overduidelijk tot archetype word gereduceerd. Nee, liever geen relatie dan eentje waarin ik van bij aanvang in de rol word geplaatst van moeder (de reddingsboei en boksbal), hoer (de vrouw die naast geneukt ook vernederd moet worden), de damsel in distress (het meisje dat zorgen nodig heeft) of stoute Eva (de oorzaak van alle zonden en kwaad). Waarom vertel ik je dit? Is dit wel een onderwerp om postuum met mijn vader te bespreken? Nee, niet per se, daarvoor heb ik genoeg talisvrouwen. De talismannen die ik bij me draag, gooi ik af en toe met geweld tegen de muur. Van de scherven maak ik dan nieuwe zinnen, opnieuw gelijmd zien die er anders en hoopgevend uit. Rouw is net als liefdesverdriet de verwerking van een complex gezamenlijk verleden: dat werkt niet enkel in mooie fases, maar vooral in vruchtbare wrijving, in contrasterende fragmenten.

In deze persoonlijke zoektocht denk ik pas nu écht na over de positie van de vrouw in de maatschappij, het universele verhaal. De archetypes vind je immers op zowat elke straathoek, in talloze huiskamers, in amper aangeraakte taboes, voorbij herhaalde clichés. Niet de loonkloven zijn het boeiendst, maar de eeuwenoude wortels die ze hebben. En wat ik je wil vertellen is dit: ik mis je nu niet zozeer om de herinneringen, om de afdalingen die we op de latten maakten, om de zomerse beklimmingen en het wijntje achteraf. Onze vader-dochterrelatie voelt stevig en dus weinig problematisch in deze patriarchale wereld. Maar ik besef dat we het echte gesprek, dat de bodem van ons vaderland voedt en ons tevens overstijgt, maar voor een klein deel konden voeren door je vroegtijdige overlijden. Welke dijkbreuken zijn vruchtbaar, papa, wat is het verschil tussen stuiptrekkingen en het begin van een einde dat zich onheilspellend aandient? Hoe kies ik de golven waartegen ik me niet kan verzetten, hoe word ik door hun kracht voortgestuwd, hoe ontvouw ik me als vrouw zonder te buigen voor de archetypes die me overal begluren? Wie ben ik, naast dochter, naast vrouw? Hoe wil de wereld kantelen?

Mijn reisgenote, de filosofe, en ik slapen vannacht voor het laatst in een kelderverdieping die door een welgesteld Romeins paar met vijf kinderen tot vakantiewoning is omgetoverd. Het is een ietwat bizarre schuilplaats waar jij je neus voor zou ophalen, die we niemand aan zouden raden maar die wel precies past bij wat we deze zomer nodig hebben: een fysieke ruimte om wat plaatsvond in ons leven en in de wereld te rangschikken, opnieuw te overwegen, daarbij soms ook wat tastbaar is vloeibaar te maken. Krekels horen we hier niet, er is te veel licht om de meteorenregens te zien, maar buiten beukt de wereld onvermoeibaar tegen vertrouwde kaders. En wat er echt toedoet, bereikt ons wel. Via de reisgenote die een krantenartikel doorstuurt, weet ik dat dit weekend op de Olympische Spelen de Indiase sprintster Dutee Chand rent, die de gendertest vanwege te hoge testosteronlevels succesvol aanvocht.

Papa, ik heb mijn nieuwe naaldhakken aangetrokken om deze brief te schrijven. Misschien begrijp jij met weinig woorden waarom, maar toch vraag ik me af of je de echte beweegredenen vat. Ik ben immers meer dan een kokette dochter die je hoofdschuddend laat lachen om haar capriolen. Ik ben een vrouw, die naar rolverdelingen kijkt, ze liever knipogend uitdaagt dan volledig verbant. Als jij met mij in deze kelder zat, dan zouden we doen wat we zo graag deden: via boeken het leven bespreken. In ‘I love Dick’ wordt de auteur en het tevens getrouwde hoofdpersonage Chris Kraus stapelverliefd op Dick, een vage kennis van haar man. In het boek extrapoleert ze haar verliefdheid tot een erudiet onderzoek van starre genderverhoudingen in de intellectuele kunstscene. Het boek verscheen in 1997, maar de observaties zijn twintig jaar later pijnlijk herkenbaar. De onontkoombare verliefdheid die haar in haar greep heeft, laat flink wat lezers (tja, vooral mannen) de feministische kracht van dit boek publiek in vraag stellen. Want hoewel de schrijfster adembenemend scherp is in haar denken, vraagt ze Dick tijdens de enige vrijpartij of ze zijn 'lap dog' mag zijn. Omdat deze slaafse vraag zowat de enige is die ze niet verder uitpluist, stelt ze in deze (bewust)blinde vlek de schijnwerper genadeloos scherp op de lezer. Ik begrijp haar, herken haar zelfs. Dat verwart me en deze verwarring is niet alleen van mij. Maar wat belangrijker is, is dit: in begrip zit, hoe verward ook, naast mededogen de mogelijkheid tot dialoog, tot verandering. Zolang we kunnen praten, is verwarring ok, zelfs eeuwenoude machtsverhoudingen zijn dan toegestaan.

Maar toch. Ik zou het je graag vragen – of je begrijpt dat dit boek dagen na de laatste pagina doorwoekert, of je het ook onaanvaardbaar vindt dat Dick zijn langverwachte antwoord uiteindelijk niet aan Chris, maar aan haar man richt, die overigens van in het begin actief betrokken is bij de verliefdheid van zijn vrouw. Voel je de eeuwenoude vrouwenpijn die in dit boek sloop, papa? Snap je hoe ook die pijn door de dikke muren van mijn zonovergoten schuilgarage breekt? Jij hield niet van de boeken van Paul Auster en ik herinner me vaag waarom. Maar ik heb je nooit kunnen vragen waarom Auster niet 'de man van Siri Hustvedt' wordt genoemd, een auteur wier boeken mij veel meer bij de keel grijpen, maar helaas pas na je dood.  

Als een burgerlijke madonna zag ze eruit, een soort non in de hooggesloten jurk, en haar welwillendheid gaf al haar bewegingen een aura van moederlijkheid. Deze zin plukte ik uit Reis naar het verleden, een novelle die Stefan Zweig tijdens het interbellum schreef. Volgens de achterflap gaat het verhaal over een passionele liefde, maar het tedere liefdesobject van het mannelijke personage wordt naast madonna, non en moeder ook meermaals engel en matrone genoemd, een vrouw die ‘straalde in een sfeer waar geen begeerlijkheid bestond’ en dus duidelijk meer respect verdiende dan de ‘naaimeisjes’ die voor hem de benen openden.

Bah. Ik ga zo meteen nog wat Prince luisteren. Misschien leg ik wel ‘Little Red Corvette’ op, een nummer dat met wat kwade wil een ietwat seksistische jeugdzonde genoemd kan worden. Maar hij temt de rode liefdesmachine niet zomaar, papa. ‘He’s gonna try to tame’. En in die twee extra werkwoorden ligt de ademruimte die ook deze kelderverdieping biedt, de ruimte om via onderhandelingen tot de meest vruchtbare, eerlijke rolverdeling te komen voor de personages die we buiten de dikke muren neerzetten. Je weet dat ik hou van kunst die me uitnodigt om als volwaardige gesprekspartner aan de onderhandelingstafel plaats te nemen. En ja, ik schrijf het liefst vanuit mijn navel, vandaag is die van een rouwende dochter. Het spijt me dat het niet wat grootser lukt. Maar ik omarm je. En in die leegte pak ik ook de hele wereld vast, is dat goed?

Staan de verhoudingen van mannen en vrouwen vast? Ik denk het niet. Eigenlijk weet ik het wel zeker: sinds je stierf lijkt dit alles steeds meer op losse schroeven te staan, al zijn er nog genoeg patriarchen die luidkeels het tegendeel beweren. Ik geloof hen niet meer. Zelfs de gebaren waarmee oudere broers hun zusjes de wereld uitleggen, zullen veranderen.

Deze brief wordt nu echt te lang, papa en jij bent steeds langer dood. Met een kwartslag gedraaid pruillipje wend ik me dus tot de mannen in mijn leven. Ik overhandig ze boeken op hoge, glanzende poten. Zolang we nadien maar kunnen praten over hoe het anders kan, symfonischer, vuriger, beduidender, evenwichtiger, ons voelen, ons denken, ons samenzijn.

Er hangt een roze gloed over deze brief. Ik vind er nog geen woorden voor.

Liefs,

Marie

zondag 12 juni 2016

In loving memory: a letter to Betsy Blankett Milicevic



Dear Betsy,

We share the same birthday, October 8th. You passed away one day after my purple guide Prince would have turned 58. I don’t think further comparisons of numbers and ages will help me. Diving into them is just an intuitive impulse to make sense of the incomprehensible. Scarier because more confronting, but also more effective is writing: figuring out what is hidden behind the symbols of the written word, catching the flowing streams of grief and hope and temporarily attaching some dialogical truth to them. Publishing an English letter on my blog (that’s a first, lady!) seems to be the only proper way to say goodbye to a glorious human being who showed me what inner strength is about.

I’m European, you’re American. We met in a Chinese hospital four years ago, less than a year before my father died from ALS, the same disease that defeated your body, but never your soul. Memories of this Chinese hospital, where the family members of patients from all over the world gathered in the same kitchen, feel like memories of some kind of alternative reality where we tried to fight the inevitable. There are many ways of fighting: my father chose to ignore his fate for a long time, didn’t want to discuss it and was surely not facing it when he met you. That attitude left space to watch movies, talk about books and international politics. I cannot imagine how many topics you discussed during the weekly dinners in that one very nice Chinese restaurant in the city center, but there must have been plenty. Whereas my father chose not to talk about his illness and approaching death, you were at the same time accepting and fighting it. I know no other human who balanced on this thin line so gracefully as you did. Your body might have failed you, your mind was the master.

After I heard of your passing, I went to your Facebookpage. I strolled through the inspirational and empowering quotes you posted and smiled. Most of our private conversations were about pushing yourself to evolve. When I told you about the condition my father was in a few months before he died, you didn’t react to the dramatic facts I told you. You just replied: ‘We have to get him to fight and to be more positive.’ However short these conversations were, we felt the ‘we’ and preferred that pronoun. When we met in China, I got off the plane in a total bliss. I had fallen madly in love one week earlier, still cherishing very romantic ideas about love, totally convinced he would be the one that would help to take the unmeasurable pain away and that I would be able to empower him in pursuing his goals in life. When I told you which serious issues caused the two of us to break up only four months later, you seemed even more disappointed than I was. A few months later down the road you asked me if the ex ‘had seen the light’. I said he hadn’t and that I didn’t expect him to do so soon. ‘He’s a dumb shit’, you replied. I immediately acted from a loving reflex and spoke in his defence. But a few sentences later you made clear what you actually meant to say. Behind the cursing was your core message: ‘Everyone can change. Let’s hope he can cure himself.’

And that’s exactly what your death is once more making me realize. The past can help us understand but it’s never an excuse. Whatever hardships you’re facing and however gloomy your future might seem, you showed – rather than told me - how to fully live the now. Like a meditating monk surviving without food in a cave, you continued to emit messages of love and courage from a wheelchair, breathing though a tube piercing your skin. This message has only become stronger now you have died.

Still I have to admit that I am also mourning a sparkle of hope that died with you on June 8th. Of all the ALS-patients that I personally know, in my mind you were the one with the best chance to survive for a mighty long time. Because just like Stephen Hawking, you were talking to the universe, to time and space, to all that encompasses us and our mortality. You were in a constant dialogue with the possibilities of your own mind and imagination and seemed to get endless power and a will to live from that. You were open to all kinds of alternative therapies. I’m pretty sure that you lived some extra years because you approached ALS with such an open mind and loving heart.

I also met your wonderful husband in China, Djordje. As far as I can remember, you both worked in Hollywood, you were a film editor and loved literature and good stories. The two of you sure seemed to form a symbiosis on many levels. Being in China with my sister, I felt sorry for not having met your children. Our dinners together felt like the intimate dinners of families who share a lifetime together. In a way, we did, we even shared two of them and more generations beyond them.


A few months after my father died, I was tired of being me, not even able to enter the mourning zone that seemed to offer only excruciating pain. That reluctance coincided with the challenge I got to start a virtual alter ego for an art contest. Before I won that strange contest and subsequently lost almost all vision, was diagnosed with a burn-out and started confronting the black beast of mourning that had been lurking at me for months, I made you a direct witness of some of the adventures my alter ego Andreas had: seducing women on dating sites, adding hundreds of unknown Facebookfriends, but also making fun of the sexist literary world in subtle, wicked ways. You were excited and kept on sending me messages: ‘Marie, this is fabulous, great, exciting, necessary, hilarious, awesome, fantastic.’

In this spring of 2013, our virtual contact was the most intense. But even then, conversations were short, I didn’t ask you about your physical state or how you managed to type, but I didn’t expect in-depth conversations either. They weren’t necessary. From the moment I met you, I felt your depth and you felt me. I will remember you as a creative, funny and intelligent woman, as a soul who was spiritual and open-minded but equally down-to-earth and in a constant quest to broaden and deepen knowledge.

The last time we spoke is already a year ago. I had just taken my second reiki course and was totally amazed by the results. Open to everything, you immediately said ‘sure’ when I offered you to give reiki from a distance. A few minutes later I asked you if your neck tilted to the right. You told me this was indeed the case and that your paralysed neck was giving you lots of pain that week. Still, you didn’t complain, you just thanked me. Our last words were symbols of love.

You are an example, taliswoman. You really are. ‘You brought such a joyful energy to the time you were in Zhongfang, and I’m sure, all the times you were with him. I saw how he enjoyed your stories and your passionate energy. You should feel good that you gave him that joy.’ This is what you wrote to me after my father died. Let’s replace the ‘you’ by ‘we’. Because all the things you thanked me for, are what I feel grateful about after knowing you. You’re setting the example in a humbling, but empowering manner.

I hope your family knows they are in my thoughts and heart. Both Djordje and your children are always welcome to visit my first or second home, Belgium or Amsterdam. And you, Betsy, feel welcome to visit me in my dreams. Don’t be scared when you feel stubbles when giving me nocturnal kisses. For you never know who you’re visiting. There’s just one soul, but it has many faces and one belongs to Andreas. He’s telling me you’re one of the most fabulous, great, exciting, necessary, hilarious, awesome, fantastic ladies he has ever met. We agree.

LOVE,
Marie




Populaire berichten