donderdag 10 september 2020

Brief aan de brand die Moria in de as legde


Beste brand, 

 

Jij legde Moria in de as. Terwijl ‘Moriah’ de berg was waar Salomo een tempel bouwde, was het kamp op de heuvel Moria het epicentrum van het etterende, Europese asielbeleid. Een beleid dat stilzwijgend of zelfs vergoelijkend, steeds halsstarrig wegkijkend, gesteund wordt door Europese lidstaten en hun rechtse regeringen. Je was niet de eerste brand die in Moria aangestoken werd, niet de eerste die aan de gammele tentjes en provisorische barakken likte van wat tot de nacht van 9 september 2020 het grootste vluchtelingenkamp van Europa was. Maar je was wel de felste. Met opflakkeringen in de tweede nacht, veranderde je het kamp samen met de omringende olijfboomgaarden nog meer in een smeulende berg as. Jij likte niet, laat staan dat je flakkerend waarschuwde, je vrat en verwoestte, greep onstuitbaar om je heen, je verkoolde en verbrijzelde al het lelijks en troosteloze wat je tegenkwam en zette alles in een hels rood. Je smeult nog steeds en kan ieder moment weer oplaaien, tot Moria door elke levende ziel verlaten is en er werkelijk niets meer is om te verkolen. 

 

Jij stuurde dertienduizend mensen de straten van Lesbos op, waar ze verder opgejaagd worden door traangas van de politie, waar burgermilities meehelpen barricades op te werpen die hen de toegang tot de bewoonde wereld versperren. Er meerde ondertussen een cruiseschip aan, er werden wat tentjes opgezet en verlaten legerkampen werden geopend om mensen op te vangen. Maar alsnog slapen ook vannacht weer duizenden mensen onder de naakte sterrenhemel, onder wie talloze jonge wezen en diep getraumatiseerde jongeren. De Griekse regering beloofde al gauw om in de plaats van Moria een gesloten detentiecentrum te bouwen. Je bent nog niet eens gedoofd.

 

In de kranten krijg je een paar honderd woorden, op televisie een paar minuten zendtijd. Er wordt nog steeds, enigszins monter zelfs, verkondigd dat je ‘voor zover bekend’ geen dodelijke slachtoffers eiste. Mijn tijdslijn op Facebook toont een andere beeld en vult zich met radeloze hulpkreten: ik lees over ouders die hun kind niet uit de vlammen konden redden, ik verneem dat de zestienjarige muzikant Obaeed Hossani in jouw vuurzee overleed. Deze berichten worden gedeeld door mensen die in Moria trachtten te overleven of zij die voor één van de talloze hulporganisaties op Lesbos werken en die sinds de coronacrisis hun werk in nog meer erbarmelijke omstandigheden moesten doen of dat met pijn in hun hart zelfs moesten staken. 

 

We weten niet wie jou aangestoken heeft. Enkele van duizenden bewoners die al maanden in een steeds strengere lockdown bivakkeerden en die beslisten dat de maat echt vol was, nu het aantal coronabesmettingen in een kamp waar een toilet of kraantje gedeeld werd met tweehonderd anderen, schrikbarend snel aan het stijgen was? Of werd je aangestoken door eilandbewoners, al dan niet verder opgejut door extreemrechtse waanbeelden, mensen die zich al vijf jaar lang evenzeer gegijzeld voelen door het onmenselijke asielbeleid?

 

Ik wist niet wie ik precies wilde schrijven. De vierentwintigjarige Ahmed uit Syrië, die me in de prille lente via Facebook contacteerde en die me vervolgens bleef smeken om voor hem een advocaat te zoeken die hem wegwijs kon maken in de asielprocedures die sinds de lockdown volledig lam waren gelegd? Die me vertelde hoe hij zijn dochtertje van bijna een jaar oud nog nooit ontmoet had, omdat dat meisje samen met haar moeder nog vast zat in Libanon? Die maar bleef herhalen dat hij een psychiater wilde zien, omdat hij ’s nachts niet kon slapen en, ook al had hij een dochter die hij dolgraag wilde ontmoeten, non-stop naar de dood verlangde? Wilde ik deze man een brief schrijven, iemand die niet op Lesbos maar Samos in verschrikkelijke omstandigheden leefde of leeft, iemand die ik uit zelfbehoud en diepe, verlammende onmacht eind april blokkeerde? Is hij ondertussen dood? En als hij nog leeft, kan hij dan nog voelen, is er iemand die wel naar hem wil luisteren?

 

Of wilde ik een brief schrijven aan de moeder wier zwangere buik de mijne raakte, de babyhartjes klopten heel even dicht en veilig bij elkaar? Deze vrouw beviel in Moria van haar eerste kindje en ontmoette ik niet lang daarvoor, toen ik op het punt stond om in een mooi kanten jurkje en bovenal in alle vrijheid te trouwen met de man van mijn leven. Of wilde ik een brief schrijven aan de baby van drie maanden oud die ik in hetzelfde restaurantje in mijn armen hield, een kind dat bergen en waters overstak om Europa te bereiken en zichtbaar verzwakt was, een kind dat al twee keer onder het mes ging en ondanks de leeftijd nog het formaat had van een pasgeboren baby? Een baby die het koud had ’s nachts, omdat de familie over te weinig vodden beschikte om het te beschermen tegen de nachtelijke temperaturen die ook op Griekse eilanden in de herfst al onder het vriespunt kunnen duiken?

 

En als ik wist wie ik moest schrijven, wat zou ik hen nu vertellen? Dat de tomaten in onze moestuin eindelijk rood verkleuren en dat ik daar vandaag toch even blij om kon zijn? Dat de twee kittens die ’s ochtends mijn benen beklimmen slechts een Europees paspoort van nog geen twintig euro en een paar vaccinaties nodig hebben om binnenkort legaal de grens over te steken? Dat ik me ongemakkelijk voelde toen ik net op de fiets voorbij weilanden fietste waar kerstbomen worden gekweekt, dat ik steeds minder onbevangen geniet van goedgelovige feesten van geluk en vrede, dat ik me sinds je komst eindeloos onrustig voel en dat de drang om die onrust om wat jij in zo’n fel licht zette weer te luwen ver te zoeken is? Ik wist het allemaal niet, dus schrijf ik jou. 

 

Beste brand, wil jij - net als in het Hooglied - de brand zijn die de mirreberg, de wierrookheuvel bezocht? Kunnen we jou als een gebed beschouwen, kan uit jouw assen een humaan asielbeleid herrijzen? Zou het kunnen dat jij zo fel bent dat niemand nog weg kan kijken van je vlammen, niet langer kan wegduiken voor jouw allesverzengende waarheid?

 

Beste brand, niemand wijst jou met de vinger na, want je bent toch niet te volgen en jou treft geen schuld. Jij doet slechts wat vuur doet: verbranden en blootleggen tot er een smeulende vlakte overblijft. Een vlakte die ons geschonken wordt en waar wij mee verder moeten, of we dat nu willen of niet.

 

Ik buig voor je, in ontzag en verschrikking, je spiegelt mijn ziel, je spiegelt ’s werelds woede.

 

Marie

Populaire berichten