maandag 14 maart 2016

Open brief aan HvA-decanen Ietje Veldman en Jean Tillie naar aanleiding van mooie borsten op Folia-cover


Marie Meeusen als Andreas Yperman (foto: Kasper Vogelzang)


Beste Ietje Veldman en Jean Tillie,

De aanspreking van deze open brief had wat sleutelwerk nodig. Ik schreef immers uit gewoonte eerst de mannennaam neer. Onze taal en omgang zijn zo 'gender biased' – of noem het gerust fallocentrisch - dat zelfs een feministische docent(e) bij de HvA zichzelf meermaals per dag op de schrijvende vingers tikt of haar woorden inslikt en met omgekeerde tong hetzelfde probeert te zeggen. Ik schrijf jullie uiteraard naar aanleiding van de blote borsten op de cover van Folia, het tijdschrift dat op jullie faculteiten werd weggehaald voor de open dag voor aankomende studenten begon.

Ook bij de faculteit Techniek zou er sprake zijn van gelijkaardige angstreacties, check het overzicht van de gebeurtenissen dat CMR-lid en collega Pieter Claeys maakte. Een collega bij Communication & Multimedia Design mailde me: ‘De magazines werden bij ons vrijdagmiddag weggehaald, ik liep er toevallig langs toen het gebeurde’. ‘Bij ons’, dat is waarschijnlijk het Theo Thijssenhuis, of misschien het Benno Premselahuis, in ieder geval een gebouw van de faculteit Digitale Media en Creatieve Industrie, een plek waar jonge mensen worden klaargestoomd voor een carrière in de media. Wordt aan studenten van de communicatie- en mediaopleidingen in het eerste jaar al duidelijk gemaakt dat de cover van een onafhankelijk blad als Folia iets anders is dan een HvA-logo? Ik mag het hopen. Wat bedoelt u, mevrouw Veldman, decaan van de Faculteit Onderwijs en Opvoeding, met de opmerking ‘deze cover geeft niet weer wie wij zijn’? Nee, gelukkig maar. Dat zou wel een heel slechte zaak zijn.

Even terug in de tijd, naar een incident uit mijn eigen kindertijd op een basisschool in de provincie Antwerpen. Ik was een jaar of tien, hooguit elf, had in ieder geval niet meer dan het begin van borstjes en verkleedde me op elk carnavalsfeest steevast als brutale piraat. Sommige meisjes in mijn klas hadden wel al een noemenswaardige boezem. Op de eerste hete lentedag in mei of juni - het was vast drie graden warmer dan in het winderige Amsterdam - kregen we tijdens de pauze een ijsje. Omdat het zweet onder onze oksels plekken maakte in onze kleren, trokken we onze t-shirts uit. Maar dat mocht niet meer. Of beter gezegd: het werd verboden aan de helft van de klas. Ik begreep er niks van en organiseerde met de meisjes een optocht. In ontbloot bovenlijf trokken we de speelplaats over, terwijl we slogans als ‘wij hebben ook recht op een blote borstkas’ scandeerden. Ik herinner me mild berispende, maar bovenal onbeholpen reacties van de leerkrachten. Misschien gaf één leerkracht ons een bemoedigende knipoog. Ik herinner me geen straf, maar evenmin een gesprek over wat gebeurd was, laat staan dat we werden voorbereid op een leven waarin meisjes steeds minder om hun krachten en talenten gezien en vaker tot hun lichaam gereduceerd worden – of de blik erop: een keurslijf van schoonheidsidealen, geboden en waarschuwingen. 

We zijn ondertussen zo’n vijfentwintig jaar verder. Pas toen ik de dertig naderde en zeker nadat ik een aantal weken een mannelijk alter ego aannam op het internet, kreeg ik echt oog voor het institutionele seksisme waar de samenleving van doordrongen is. Aan de universiteit was het me niet eens opgevallen dat zowat alle grote denkers en schrijvers in de cursussen en literatuurlijsten mannen waren. Toen ik voor mijn eerste lesopdracht solliciteerde, vertelde de directeur mij dat ik op 1 september mocht beginnen, maar dan wel ‘in andere kledij dan deze strandkledij’. Omdat het misselijkmakend heet was toen ik het gesprek met hem voerde, droeg ik een t-shirt dat mijn gebruinde schouders toonde. Ik kreeg een hele reeks kledingvoorschriften mee die ik geacht werd over te brengen aan de leerlingen. Jongens mochten vooral geen pet op in de les, maar voor de meisjes was het lijstje met voorschriften beduidend langer. Aan hen moest ik duidelijk maken dat het hun verantwoordelijkheid om hun lichaam, dat onherroepelijk steeds opnieuw geobjectiveerd en geseksualiseerd zou worden, voor deze mechanismen te behoeden door het te bedekken. Ik moest ze met andere woorden vertellen zich te conformeren aan bepaalde processen zonder ze in vraag te stellen. Vrouwen kregen in België pas stemrecht in 1948, zo’n dertig jaar na Nederland. Dat leek me altijd al absurd laat, maar er is in de lesprogramma’s die ik geacht werd te onderwijzen amper fundamentele aandacht besteed aan de culturele of historische context van ons scheve, zwart-witte en zelfgenoegzame wereldbeeld.

Het begon me dus stilaan te dagen dat ik als jonge vrouw minder bij inhoudelijke gesprekken betrokken werd, dat ik net iets harder tegen onzekerheid moest vechten, dat de vrije androgynie van de kindertijd onherroepelijk veranderd was in een duiveltje in mijn hoofd dat op geregelde tijd fluisterde ‘dat ik een meisje was’. Het duurde bedroevend lang voor ik dit allemaal in kaart kreeg en dan moest ik er nog de juiste woorden voor vinden. We leven toch in een vrije wereld en hoeven geen hoofddoek op? De hypocrisie, de dubbele moraal is zo alomtegenwoordig, dat het elke dag opnieuw een alert bewustzijn vereist. ‘Je suis Charlie’? Laat me niet lachen. Af en toe ben ik Charlotte, vaker ben ik Andreas.

Aan de HvA werd ik bij de loononderhandelingen (onbestaande in het Vlaamse onderwijs) lager ingeschaald dan mannelijke docenten van dezelfde leeftijd, met dezelfde of zelfs minder werkervaring. Ik ben nochtans nog steeds die brutale piraat, dus aan mijn radde tong zal het niet gelegen hebben. Op wekelijkse basis hoor ik opmerkingen die mannelijke collega’s erg vreemd zouden doen opkijken. ‘Je moet beschermd worden tegen je eigen idealisme’ bijvoorbeeld, of: ‘voor een Belgische vrouw spreek jij je wel erg duidelijk uit.’ Ik zie ook op de HvA een wereld waarin vrouwen blondines en brunettes worden genoemd, emotioneel, labiel en minder goed in staat tot rationeel denken of onderlinge solidariteit. Opvallend vaak laten mannen je bij kritiek op hen onder het mom van spiegelen twijfelen aan de legitimiteit van je kritiek - of reduceren ze het tot een emotionele en dus ongefundeerde reactie. Op mannen kan je bouwen, zij beschermen elkaars netwerken, worden bij hun functie genoemd en hebben nu eenmaal moeite om met elkaar over emoties te praten, dat is genetisch bepaald of ligt aan (het gebrek aan) een stofje in hun hersenen. Het hokjes denken is zo eindeloos dat ik er meestal knipogend mee omga; ik maak af en toe gemeende complimentjes over de kledij van mannelijke leidinggevenden of zwaai de deur voor een mannelijke student open. In de les tik ik studenten op de vingers die alleen mannelijke bazen op een bedrijfswebsite aan het woord laten, ik vraag door als een app blauw of roze vormgegeven wordt, strak of dromerig – omdat het ‘voor jongens/meisjes’ is.

Begrijpt u, mevrouw Veldman, waarom ik het belangrijk vind dat aankomende onderwijzers en opvoeders wél op tijd beginnen met het gesprek dat ik in mijn kindertijd gemist hebt en dat ik, nadat het vertraagd op gang kwam, anno 2016 nog heel vaak zelf moet aanzwengelen? Snapt u hoe belangrijk het is om het niet uit de weg te gaan, dat het zelfs cruciaal is dat de HvA zich profileert als plek waar dit gesprek in een veilige, reflectieve context kan plaatsvinden? Meneer Tillie, uw mening staat niet voor het eerst behoorlijk lijnrecht op de mijne, maar het verdient een pluim dat u op televisie deze mening durft te verkondigen. Ik hoop wel u er zich bewust van bent dat als mevrouw Veldman haar mening in een praatshow had verteld, haar op sociale media misschien dingen waren toegewenst die ik in deze beschaafde brief niet wil herhalen, zaken die helemaal niets te maken hebben met de mening die ze heeft.

Mag ik u, meneer Tillie, als decaan van de faculteit Maatschappij en Recht, en voorvechter van een 'neutrale onderwijscontext' vragen om u te verdiepen in de ideeën van Pascal Gielen? ‘We need friction instead of consensus and culture of economics’ – ik kijk ernaar uit om een keer met u door te praten, misschien maken we op de FabCityCampus grondig kennis met elkaar? Een collega van uw faculteit vroeg tijdens een vergadering waar in het onderwijsprogramma op deze campus ruimte is voor contemplatie. Ik vermoed dat hij niet enkel in stilte wil nadenken, maar ook met studenten het gesprek aan wil gaan over het Europa van de toekomst en hoe studenten zich kunnen verhouden tot een wereld die in een moeilijke spagaat zit. Een spagaat van bedrijven enerzijds en mensen anderzijds, een spagaat van een neoliberale, uitgeholde ideologie waarin verschillende signalen van inspirerend ‘commonisme’ opduiken. Die hoopgevende signalen zie je zelfs in Afrikaanse landen waar vrouwen in sommige streken met blote borsten rondlopen en op geheel andere wijze aan hun uiterlijk status verlenen.

Mag ik jullie tot slot vragen om twee kwesties te agenderen in het decanenoverleg met rector Huib de Jong? De eerste is een lunchpauze. Tijdens zo’n wonderlijk eenvoudig uurtje worden belangrijke banden gesmeed en essentiële gesprekken gevoerd. Het biedt mogelijkheden om bij uw personeel en studenten te peilen naar hoe bepaalde kwesties leven op de HvA. Het zou, zeker bij uitglijders als deze, goed zijn voor jullie draagvlak. Dan hoef je niet langer op je eentje de goede ideeën uit te zetten – ze vallen zonder draagvlak toch niet in vruchtbare aarde. Bij slechte ideeën kan je dan zeggen: ‘het was een gezamenlijke beslissing, we hebben erover gepraat.’ En agendeer daarnaast nogmaals die bezinningsruimte, nu bij de UvA het kwartje wel is gevallen. Ik zou er als drukke docent graag een verloren halfuurtje mediteren, tijdens de lunchpauze bijvoorbeeld. En al die studenten die je vreesde af te schrikken met blote borsten op de cover, maar die nu misschien wegblijven omdat ze geen zin hebben in een gesloten angstcultuur waarin wrijvingen worden vermeden, kunnen diezelfde ruimte dan gebruiken om hun geloof vorm te geven of yoga-oefeningen te doen. Take my word for it: met die openheid trek je studenten aan. Dat heeft niets te maken met de scheiding van kerk en staat, dat heeft te maken met leven in 2016, met openheid en weigeren in hokjes te denken.

Denk nooit in anderen hun plaats - maar denk wel vooruit. Kon u vermoeden dat een angstreactie zoveel meer ophef zou veroorzaken dan twee mooie borsten en een themanummer over feminisme? Ik wel. En nog benieuwder dan naar het Folia-nummer en de Boobie Bible ben ik naar het HvA-brede gesprek dat hopelijk volgt. 


Met open groet en op eigen titel,

Marie Meeusen

Rebelg
Docent Communication & Multimedia Design
Secretaris Faculteitsraad Digitale Media & Creatieve Industrie

Contactpersoon FDMCI en interdisciplinaire mensen- en ideeënverbinder voor FabCityCampus

Populaire berichten