maandag 2 januari 2012

Sprookjesfiguren die slecht aflopen

Dat het leven geen sprookje is, weet ik al heel lang. Misschien kwam het eerste besef toen ik in de tuin van mijn grootouders velletjes van de berkenstam trok. Terwijl mijn grootvader, een wijze oud-strijder, in de moestuin de grootste pompoen van Edegem probeerde te kweken, keek ik ontzet naar mijn vingers, die de ranke stam uitkleedden zonder dat ik dat wilde. ’s Avonds kon ik niet slapen. Mijn klasgenoten staken slakken in brand. Mijn grootmoeder zweeg over haar dode zusje.

Nu weet ik stilaan ook dat ik me moet beschermen tegen de archetypes die sprookjesfiguren zijn. Dat gaat veel verder dan het hokjesdenken over man en vrouw. Daar weet ik me, als ik niet boos ben, nog best goed tegen te wapenen. Maar de sprookjesfiguren die in mijn leven voorbij komen, zijn een moeilijker geval. Laat het een les worden dat ze me altijd pijn doen. En dat enkel hij die in geen enkel vormpje past goed voor me kan zijn.

De eerste die mijn hart brak, was de Grijsaard. Hij was maar zes jaar ouder dan ik en had een jonge buik, maar ik herinner me de gesprekken over later, als hij grootvader zou zijn. Een boek, een pijp, een glaasje wijn. Op mijn favoriete foto van hem leunt hij voorover en trekt peinzend aan een sigaret. Toen hij inzag hoe turbulent mijn hart nog was – ik was net achttien – brak hij het. Hij komt gemiddeld twee keer per jaar in mijn dromen voor. Dromen waarin ik me steeds geborgen voel. De dag dat ik voor het eerst zijn naam niet uitsprak, kwam pas vijf jaar later, toen ik het tweede sprookjesfiguur ontmoette.

De Grote Boze Wolf was een geval apart en veruit de mooiste. Donkere ogen die steeds droevig stonden, nadat hij bekende een dier te hebben gedood. Die bekentenissen waren loodzwaar. Hij verbood me erover te schrijven, stal de weinige woorden die uit me sijpelden en paste ze rillend aan. Meubels schoven centimeters op als we samen waren. Het waren drie wilde jaren van draaikolken, verzingend verlangen en bedrog, bloedgeile onbereikbaarheid en krassen in een rug. Van schuld en boete, smeekbedes. Toen hij met een mes in zijn polsen sneed, stak ik een sigaret op. De opluchting die ik voelde, borrelde op als een schaterlach. Een week later was ik al best goed genezen.

Toen kwam Peter Pan. Hij dook op in een feestmassa, leidde me er doorheen en lachte toen ik onderweg de Grote Boze Wolf in zijn kloten stampte en de Grijsaard bij zijn tengere schouders greep. Aan het eind van de massa ging hij in kleermakerszit op de klinkers zitten en nodigde me uit om me op zijn spontane schoot neer te vlijen. Ik stelde voor om een ei te bakken maar we eindigden in bed en hij huilde in mijn oor. Bij Peter Pan zingt het licht, maar in het donker vindt hij de schakelaar niet. Peter Pan houdt van verstoppertje spelen. Hij is vingervlug, sierlijk en doodsbang. Terecht misschien. Was hij een jong katje geweest, ik had hem in een emmer water gezet en een deksel op zijn kop gezet. Maar hij is geen kat, hij is Peter Pan. En Peter Pan laat je buiten spelen, terwijl je zijn oorlogen voert.

Nu is het mijn beurt, Peter Pan, om in jouw oor te huilen. Hier kom je niet onbeschreven vanaf.

4 opmerkingen:

Anoniem zei

Ik vind jou bijzonder in jouw kwetsbaarheid. De grootste wolf in jouw leven ben jij volgens mij zelf, dat kleine tengere meisje. Bang voor leven? Pijn hoort erbij snoes.

Marie zei

Je reageert anoniem. Waar ben jij bang voor?

Dina-Anna zei

Het leven op een wel heel aparte manier beschreven... 't leest als een trein. Tot de volgende halte dan maar :-)

Anoniem zei

Marie, ik kan het niet laten om elke keer terug te keren naar je blog. Ben altijd benieuwd naar wat je schrijft , en hoe doe je het! Als je ooit een boek schrijft,( en doe het nu maar gewoon :p) ik koop 'm he , damn

Ellie

Populaire berichten