zaterdag 20 november 2010

Een brief aan Prince

Liefste Prince,

Ik wou dat ik je niet vanuit hoeken had gezien, zonder percentages of andere maatstaven, ongefilterd door de keuzes van anderen. Niet in schermen verlicht maar hurkend als een grimmig dier. In een grot die ik speciaal voor jou gebezemd heb. Kom hier, lief kind. Dat ik je met rebelse tong neerpen en met regelmaat van de klok in herfst, rook en regen stuur. Een schreeuwende duif zal je talisman zijn. Tot zover.

Soms krimp ik weg bij je gehoekte aanblik. Dit is hoe het hoort: ik ben klein – net als jij - en daarom kunnen we ons goed in gaten verstoppen. Ik kon je niet zien, dus meer dan naar jou keek ik gisteren naar de mannen om me heen – ze tilden me een glimp op, gaven me bier en ik lachte. Als jij stem en snaren laat trillen, wordt zoveel transparant en intens. En je weet hoe graag we intens ‘echt’ noemen, al is de verliefdheid erg veilig. (En daarom aartsgevaarlijk - zingen de tegenstanders). Dank je.

Of ik verliefd op je ben. Dat vragen ze wel vaker. Dan gooi ik lachend mijn haar naar achter terwijl ik met losse knot het antwoord bedenk. In zekere zinnen wel. Maar deze brief is niet uniek. Mijn lief van vlees en bloed kan hem lezen zonder bang te hoeven zijn. Want hij weet: ook een kat kan een geliefde zijn, een lied, groenteman of de gedachte daaraan. We zouden bleek zijn zonder fladderende minnaars – wit worden en daaronder liggen blauwe aders. Ook dat weet iedereen. De takken van dit verhaal kraken. Ik weet niet of ik je kan vangen. Als een gepoederde Mozart, als leeuw of libel. Of een beetje andersom. Wat maakt dat uit.

Vannacht gaf een blonde vrouw je paarse rozen. Je plaatste haar op de piano en beloofde haar na school niet in het echt te neuken. Wat later besloot ik tegen de stroom in naar de wc’s te gaan. Een jongen greep me bij mijn arm. Hij zei iets erg liefs. Ik maakte me lacherig los terwijl je verder zong over sneeuw in april en een oldskool ster willen zijn. ‘Houtskool’ zegt de spellingscorrector. Zo je wil.

Als ik je zou tegenkomen op straat zou ik waarschijnlijk zwijgen. Maar kom dan wat dichter, ik zal deze brief in je jaszak proppen en kuis verder lopen. En thuis grinnikend nadenken over wat je zou doen nadat je mijn brief had gelezen. En daarover verhalen schrijven.

Liefs
Marie(Louise)


(19/11/10, een dag na Arnhem, Gelredome)

woensdag 10 november 2010

Ideeontwikkeling: de bekommernissen van een oude vos

Ik krijg nog iedere dag de vraag wat ik juist doe, hier in Amsterdam. Behalve heel vaak man en kat knuffelen, snuisteren in boekenwinkeltjes en een evenwicht zoeken in het eren en verloochenen van eigen taal en gebruiken, werk ik aan de opleiding Interactieve Media aan de Hogeschool van Amsterdam. Daar geef ik Nederlandse les (jaja, dat gaat behoorlijk goed en neenee, de studenten zijn niet stouter dan in België) en ben ik manusje-van-alles. Geen klusjesvrouw, daarvoor heb ik wel tien baldadige linkerhanden te veel. Wel loer ik mee over schouders, kijk met plezier de cursussen van collega’s op taalfouten na en stiekem leer ik op korte tijd de opleiding vanuit veel perspectieven beter kennen. Uitdagend, soms frustrerend, vaak leuk en af en toe verontrustend.

Deze week mogen de propedeusestudenten (ik weiger het woord uit te spreken met de hier gewone duif-tweeklank) een week lang aan ideeontwikkeling doen. Het thema is “the smarter city” en de omkadering waarbinnen ze ideeën ontwikkelen is “the internet of things”. Als die termen u weinig zeggen, is de kans groot dat u geen i-phone heeft, slechts sporadisch uw social media-kanalen checkt en niet meteen een definitie van een ‘smartphone’ kan geven. In dit geval is het verstandig om even deze tekst van een eerstejaarsstudent te lezen, want hij legt heel helder uit waar het om draait (internet is niet langer enkel computer-gerelateerd) en legt meteen ook de vinger op de wonde. En ook de hippe internetgeeks die zich af en toe zorgen maken over de mogelijkheden en gevaren van een wereldwijd netwerk, lezen Donny’s tekst best even. Om opgelucht te concluderen dat een deel van het jonge geweld zijn bovenkamer weet te gebruiken bij het dromen van al die dolle dromen.

Vandaag vroeg een collega me om een aantal tussentijdse presentaties te bekijken, waarin de studenten hun toekomstplannen met internettoepassingen uiteenzetten. Hoewel ik gevraagd was om de vervelende criticaster te zijn, vond ik het toch moeilijk om die glanzende ogen tegen te spreken. Hoe maak je een bewustzijn wakker zonder bazig en ouderwets te zijn? Hoe maak je een nieuwe generatie duidelijk dat het niet volstaat om te praten in termen van ‘supervet’ en ‘technisch mogelijk’? Ik kreeg zin om over Aldous Huxley te vertellen en het boek ‘1984’, Davidsterren en Michel Foucault. Te vragen wat ze van de film Minority Report vonden. Ik wilde een strenge monoloog opsteken over hoe schitterende uitvindingen de wereld niet enkel transparanter maken, maar ook gevaarlijker. Over hoe onze toekomstdromen in hetzelfde bedje slapen als de toekomstdromen en toch te weinig met elkaar durven praten. In mijn hoofd bedreigde het monster van Frankenstein zijn eigen uitvinder en ik voelde de neiging om te zeggen dat hun gebrekkige spelling - in tegenstelling tot wat ze denken – heus niet het probleem is waardoor ik ’s nachts soms niet kan slapen.

Maar ik slikte 99 procent van wat ik wou zeggen in, bedacht me dat ook ik vrij kwistig ben in het delen van persoonlijke informatie en werd meegesleept door het enthousiasme waarmee de studenten over hun ideeën vertelden. Enthousiasme is zo’n vreselijk mooi iets. Met krop in de keel kan ik enkel hopen dat dit enthousiasme een stevige, constructieve relatie aangaat met bewustwording en verantwoordelijkheid.

En of je nu Nederlands geeft aan het departement Lerarenopleiding in Gent of aan de opleiding Interactieve Media in Amsterdam, mijn bekommernissen blijven dezelfde. Zo snel raakt een oude vos zijn streken niet kwijt.

vrijdag 5 november 2010

Lancering website Voordekunst

Beeldende kunst en ik hebben een moeizame relatie. Ik laat het op mijn weg komen, maar ga er zelden uit eigen initiatief naar op zoek. En net omdat het niet mijn primaire medium is, hou ik erg van de momenten waarop ik bij de keel gegrepen word door een foto, beeld, collage of installatie. Niets is zo heerlijk als gedesoriënteerd naar adem happen. Wat mij van mijn sokken blaast, kan erg mooi zijn of getuigen van een doorgedreven, bijna dwangneurotisch vakmanschap. En wanneer al die elementen niet aanwezig zijn, val ik ook te overtuigen door noodzakelijkheid. Wanneer een kunstwerk dwingt om een perspectief te verschuiven - als is het maar een nanometer - dan is het noodzakelijk.

Nu de kaasschaaf op de Nederlandse kunst gezet wordt (zoals een collega het erg Hollands noemde), krijgt die kunst een inherente noodzakelijkheid opgeplakt. Lekker handig. Maar hier moet nog wat aan toegevoegd worden. Door kunst in een hoekje te zetten, er naar te wijzen en te zeggen: “Kijk hoe bedreigd de kunst is”, wordt die kunst maar een heel klein beetje noodzakelijk. De echt noodzakelijke kunst rukt met volle kracht aan tralies, deelt na een mokerslag ook een echte linkse uit, maakt de toeschouwer net iets wilder en bewuster. Noodzakelijke kunst heeft niks weg van een ‘elitaire, linkse hobby’ waarvoor ze in deze crisistijd versleten wordt.

Maar dat soort noodzakelijkheid was gisteren op de lancering van de Voordekunst-website in Amsterdam ver te zoeken. Voordekunst is een fundraising-platform. De toeschouwer die een bepaald kunstproject uitgevoerd wil zien, kan hiertoe een kleine of grote financiële bijdrage doen. Fair enough. Geen bijster origineel concept, maar wel nieuw in Nederland. En ook wel noodzakelijk, dus ik was absoluut van plan om op zijn minst het minimumbedrag van tien euro aan een project te schenken waarin ik geloofde. Hartkloppingen konden me een pak dieper in de buidel laten tasten, luidde mijn welgemeende extra voornemen.

Aan de inkleding van de avond valt niet te tornen. De bezoeker werd warm verwelkomd en kreeg meteen een glaasje prosecco in de handen geduwd: het eerste van drie gratis drankjes en dat zonder entree. Het Hirschgebouw aan het Leidseplein ademt -ondanks de verhakkelde staat waarin het zich bevindt - verhalen en geschiedenis. Toevallig hingen er in een donker hoekje al een paar indrukwekkende foto's die deel uitmaakten van een tentoonstelling die later deze week geopend zou worden.

Maar terug naar Voordekunst. Nieuwsgierig keek ik naar het openingsfilmpje dat boven een klein podium geprojecteerd werd. Niets mis mee, al is het filmpje weinig origineel en kan het ook gebruikt om een nieuwe verzekeringsmaatschappij of biermerk te promoten. De vrouw die vervolgens het project toelichtte in naam van het Amsterdams Fonds voor de Kunst, las haar uitgeschreven speech aarzelend voor. Toen de rechtse bezuinigingsmaatregelen ter sprake kwamen, keek ik nieuwsgierig om me heen. Een bejaard koppel luisterde hoofdschuddend, maar veel meer dan de kreetjes van twee afgeborstelde homootjes die elkaar op maniëristische wijze om de hals vielen, was er niet te horen. Het ontsteld gegrom dat uit het publiek opsteeg was heel stil vergeleken met de schreeuwerige commotie die op mijn werk ontstond toen besloten werd om bij elke betaling met de pinpas vijf cent aan te rekenen voor de transactiekosten. (De maatregel is na een maand aanhoudend protest afgevoerd).

Wat is het hier stil, dacht ik droevig. En hoe spijtig is het dat een noodzakelijke speech, die erg vurig zou kunnen zijn, zo gelaten klinkt. Wat valt die notoire Nederlandse mondigheid soms toch vreselijk tegen.

Na de opening ging ik vol goede moed op zoek naar een interessant kunstproject. Ik sprak een jongen aan die pannenkoeken bakte voor een grote tent. Er hingen een paar foto’s die vreemdsoortige constructies op een gekke plek toonden. De jongen, die Leonard van Munster bleek te heten, vertelde me dat hij in Amsterdam een eiland wil laten verrijzen waarop hij een plek gaat creëren waar je graag zou willen zijn. Een “onbereikbaar” eiland midden in Amsterdam Nieuw West. Best aardig, dacht ik bij mezelf. Maar echt overtuigd was ik niet, dus ik liet de kunstenaar verder pannenkoeken bakken.

Daarna botste ik op een meisje dat een muziekproject voor me wou toelichten. Het Koninlijk Concertgebouworkest wil samenwerken met de singer-songwriter Patrick Watson en zoekt daarvoor 67.500 euro. Ik wachtte tevergeefs op wat meer uitleg, maar het meisje repte met geen woord over de zware bezuinigingen die doorgevoerd zullen worden in de klassieke muzieksector. En tot wat voor muzikaal moois deze samenwerking zou zorgen, bleef ook onduidelijk.

Ik heb bijna overal mijn oor te luisteren gelegd, maar voelde geen enkele opwinding, laat staan dat ik last kreeg van hartkloppingen. Veel hostesses van dienst zagen er best kunstzinnig uit met hun asymmetrische kapsels, maar in hun uitleg ontdekte ik geen enkele passie ‘voor de kunst’. Het zou een mooie avond zijn geweest om een prijs voor bizarre, hippe kleding uit te delen, maar deze weerbarstigheid vond ik nergens terug op inhoudelijk niveau. “Sorry, maar een boek over mensen met de achternaam Cohen vind ik echt niet origineel”, hoorde ik een jongen mopperen. “Het is nochtans een best interessant concept, wierp het meisje tegen, “want het is een joodse naam.” Daarna zwegen beiden en liep de jongen weg.

Uiteindelijk heb ik tien euro gestort voor een lichtinstallatie waarmee morgenavond in het Tropenmuseum de Museumnacht geopend zal worden. Het project zelf leek me allesbehalve noodzakelijk, maar wel mooi en poëtisch. En het meisje dat naast de oude projector stond, vertelde met vuur over het lichtspel dat uit de analoge beamer zou komen die nu een beetje haperde. Toen ze me na haar redevoering de mecenasbroche opspelde, zag ik fonkelingen in haar ogen en ik wist dat dit de beste manier was om te betalen voor de prosecco en twee glazen witte wijn.

Mooi initiatief dus. Nu moet het nog echt noodzakelijk blijken. Het is droevig om dit te moeten zeggen, maar hopelijk zal over een paar jaren deze periode van kunstverkettering zinvol blijken. Fingers crossed. Misschien bent u makkelijker te overtuigen op de website van Voordekunst.

Populaire berichten