zaterdag 13 april 2019

Afscheidsbrief aan Roland Zeldenrust





Lieve Roland, kanjer,

Je overleed donderdagavond, exact een jaar nadat Jimmy werd aangereden, het wilde, rossige katje dat bij mijn man op schoot kroop in een visrestaurant op Lesbos en dat hij vervolgens in een truttig mandje naar het voor haar veel te keurige, brave Nederland meenam. Een dolende, dollende en liefdevolle geest, steeds klaar om tijdens het spelen vuur te spuwen. Onstuimige Jimmy hield ervan stoute dingen te doen, zoals met haar nagels wild om zich heen slaan tijdens het ravotten en dus ook op een ochtend in april buitelend de randweg oplopen terwijl de auto’s voorbij raasden. En dit jaar ging jij, meneer Zeldenrust, op dezelfde datum, de drummer met de meest geniale en toepasselijke naam denkbaar… Ja, de gedachte dat jullie ronkende, duivelse energieën elkaar gevonden hebben in een nieuwe vorm, brengt troost. Voor beiden voelt de verleden tijd gebruiken naast onwennig ook oneerlijk. Aangezien ik jou niet in mijn tuin kan begraven en geen bizarre, gretig groeiende plant op je lijf kan planten zodat je wildheid in een andere vorm doorleeft, zit er niks anders op dan je aan een razend tempo een laatste brief te schrijven. En voor zover het kan kloppen, klopt dit ook, mijn afscheid aan jou, een ratelende solo in de leegte, geschreven op het ritme van het hart.

Ook al hoorde ik pas vrijdag dat je donderdagavond overleden was, ik wist het donderdagavond intuïtief al. Je zocht me die nacht urenlang op in mijn dromen en vroeg me zelfs of je een gids van me mocht worden tijdens het geven van reikibehandelingen. Die nieuwe samenwerking moest uiteraard op jouw voorwaarden gebeuren: je zou geen blad voor de mond nemen en me steeds de waarheid vertellen, zonder zweverigheid of de stinkende wonden die zachte heelmeesters achterlaten. We lachten onze grote tanden bloot om deze heerlijke tegenstrijdigheid. In de gesprekken met de dode Roland is werkelijk alles mogelijk, onze schaamteloze vriendschap die twee jaar duurde kan verder bestaan in een nog vrijere vorm. Dus tuurlijk mag het, lieve kanjer, natuurlijk mag je een brutale gids van me worden. En ik zal de weinige keren dat ik haring eet, aan jou denken. Ik zal aan je denken met een zilte smaak in mijn mond, of tijdens de meest onverwachte, aardse momenten.

Lieve Roland, shit. Ik voel me verweesd, kan mijn gevoel maar moeizaam duiden, de tranen zijn er maar weigeren voluit over mijn wangen te stromen. Waarschijnlijk was ons contact de laatste vier jaar te verwaterd om nu aan anderen te vertellen dat ik een goede vriend verloor. Maar toch was je mijn vriend, de eerste die nu doodgaat. Er stierven klasgenootjes, leiders van de scouts, vrienden van vrienden maakten een eind aan hun leven, er werden baby’s dood geboren, in de herfst verongelukte een leeftijdsgenoot met wie ik enkele zomers terug naar een huwelijk in Zuid-Frankrijk reisde. Ja, ik ben ondertussen al wel met zo’n dertig doden op Facebook bevriend. Maar dat jij me nooit meer zal zeggen dat je me mist, dat je me nooit meer zal vertellen dat ik stomme keuzes maak, dat je nooit meer zal verklappen hoe bang je bent voor wat komen zal of boos om wat gebeurde, dat je nooit meer zal tikken dat je me wil beschermen en dat ik alles tegen je kan zeggen, dat vind ik nu plots moeilijk om te aanvaarden, ook al was ons contact de laatste jaren erg minimaal.

Er ratelt iets in mijn hart en dat maakt me al twee dagen onrustig. Ik vermoed dat ik je harder mis dan verwacht. En dat is niet verwonderlijk. Je stond heel dichtbij toen het leven me naar adem liet happen, toen ik rilde van de kou en doorholde om de pijn maar niet te voelen. Het begon op het einde van 2012: je stuurde een vriendschapsverzoek op Facebook, toen de wereld toch niet verging, maar mijn vader wel op sterven lag en jij al enkele jaren bezig was met je strijd tegen kanker, je ‘worsteling op leven en dood’. Iets – ik weet niet meer wat - was uit mijn pen gerold en had je aandacht getrokken: daarom wilde je me leren kennen, niet om de gemeenschappelijke vrienden. De klik was er meteen en we deelden veel: een besef van hoe duister het leven is balancerend op de randen van de dood, een wil om te benoemen wat niet klopt, Joodse wortels en intergenerationeel oorlogstrauma, een liefde voor muziek, een haat-liefde verhouding met Amsterdam, een geloof in hoe de passies van mensen de wereld draaiende en brandende houden. Het vonkje was meteen groot genoeg om samen online de diepte in te duiken, niet veel later ook ‘onlife’. We knuffelden elkaar steeds warm en streken bij elke ontmoeting steevast over elkaars benige rug.

Ik ging in de begintijd van onze vriendschap elke week een paar dagen naar mijn vaderland België, om voor mijn papa te zorgen die verlamd was door ALS, toen al voeding kreeg via een sonde en zijn vermogen om te praten kwijt was geraakt. De vastberadenheid waarmee voor mijn vader gezorgd werd, raakte je diep. Je was zelf net aan de dood ontsnapt en je wist hoe relaties in zware tijden in een ander licht komen te staan. Terwijl mijn vriendinnen de luiers van hun baby’s verschoonden, was ik in een wekelijkse strijd met mijn vader verwikkeld, die te trots was om de zorg te aanvaarden die hij in flink hulpeloze staat nodig had. Ik vloekte in de chat, ik wanhoopte en riep met uitroeptekens dat ik het niet meer aankon. Jij luisterde, belde als dat nodig was ook laat in de avond, draaide je geen seconde weg voor de rauwe, onsmakelijke verhalen die ik vertelde. Je was de vriend die er toen het meest voor me was, na slapeloze nachten waarin ik angstvallig luisterde naar de ademhaling van mijn vader was je vaak de enige buitenstaander die bleef vragen of ik in die helse nachten zelf een beetje geslapen had. En ik wist ook wat het zwaarst op jouw schouders drukte.

Een paar weken na het overlijden van mijn vader zocht ik je samen met mijn zus op in het besneeuwde Berlijn. Na afloop droegen alle poppen van je toen vierjarige dochter onze namen. We kregen grauwe tanden van de rode wijn die we samen dronken, we wreven elkaars handen warm, luisterden met je dochter naar icaros uit de Amazone tot ze zacht in slaap viel op je borst. Ik herinner me dat ik toen al de tweestrijd in mezelf voelde die onze vriendschap van in het begin bemoeilijkte. Ik deelde je boosheid en vond het net als jij makkelijker om te zien wat voor de ander goed was dan helder te doen en laten wat voor mezelf nodig was. En toch wilde ik ook streng voor je zijn, de sigaretten uit je handen trekken, je eigenhandig naar kundige sjamanen in de Andes sturen, ik zocht naar manieren om je zo lang mogelijk in leven te houden, je te motiveren nog beter voor jezelf te zorgen, zonder dat ik daarbij te belerend overkwam. Dat lukte amper. En terwijl je in het begin steeds als eerste de boze open brieven die ik schreef las, ging je me na een tijd minder aanvuren en stonden we verder van elkaar: ik postte muziek die jij zielloos vond, jij verkondigde politieke meningen die mij teleurstelden. Nadat ik een keer wat over Nirvana schreef, zette je alle Facebookmeldingen uit. Dat ik naar zo’n ‘oppervlakkige’ muziek luisterde, vond je onbegrijpelijk, of dat maakte je mij en jezelf in ieder geval wijs. Misschien verdroeg je van mij minder omdat je me graag zag, zo gaat dat vaak. Ik heb het je nooit gevraagd. En omdat ik zeker was van onze warme basis, maakte ik me ook niet druk over de afstand die ontstond. Of toch te weinig, denk ik nu.

Nadat je twee jaar lang heel trouw de wisselende berichten over je oorlog met de zich door je lijf verplaatsende en soms tijdelijk verdwijnende kanker met me deelde, werd het stiller. Toen ik stapelverliefd werd op de man die nu de vader van mijn kind is hadden we al geen contact meer. Ja, toen ik eindelijk de man vond die je me gunde, konden we samen ook niet langer lachen om mijn mislukte romances. Ik wilde niet meer boos zijn en zeker niet meer op jou. Ons contact stokte, je reageerde niet meer op mijn laatste berichten en ik kreeg enkel nog op je tijdslijn hoogte van de stand van zaken. Met pijn in het hart las ik hoe de kanker de laatste jaren verder woekerde, hoe je strijdvaardigheid steeds meer terrein verloor aan het onvermijdelijke.

Lieve Roland, uiteraard is deze brief een surrogaatkus, een lapkus. Dat snap je toch wel? Uiteraard zou ik je het liefst nog een keer in mijn armen hebben gehad. Maar dat kan nu niet meer, ouwe rakker. Beloof je me snel nog eens te komen spoken in mijn dromen? Wees dan wel voorzichtig als je uit het raam van mijn slaapkamer glipt. Op de randweg rijden de auto’s hard. Ik weet te weinig over het leven na de dood om uit te sluiten dat spoken harde klappen kunnen krijgen. Kom gerust onaangekondigd langs, of als ik geroffel op de deuren hoor, zal ik weten dat het jouw drumsticks zijn.

En weet dat ik je naast rust ook toewens wat je gretige hart wil. Desnoods een mooie portie rusteloosheid, desnoods de kans om steeds opnieuw te dolen en thuis te komen bij wie jou liefheeft. Ik ben één van die velen, niet ondanks, nee, zonder gemaar, zonder concessies. Lieve meneer Zeldenrust, ik zie je graag. En nu rest me niks anders dan je vaarwel te zwaaien met deze pen van mij, die vanavond geen wapen, maar een veer is waar droeve inkt uit druipt.

Sterkte ook aan je nabestaanden, je kinderen, je moedige geliefde die je zo bleef steunen en verzorgen, je vrienden, al wie zich aan je vuur kon warmen en mocht branden.

Dikke kus, kanjer,
Ik heb je lief,

Marie
x

1 opmerking:

Anoniem zei



;

Met huiverinkt gelezen...

Populaire berichten