Liefste Stromae,
'Avoue tu n’as
pas sommeil', zong je ons gisteren uit volle borst toe. Lieve schat, ik heb op
dat vlak niets te bekennen. Het is simpel: ik slaap inderdaad te weinig. Niet
omdat ik lieg, omdat ik een kind of man heb waar ik coûte que coûte en bekken
trekkend bij wil blijven, omdat dat nu eenmaal zo hoort of ik het aan mezelf
wil bewijzen. Omdat ik dat op formidabele wijze probeer te vergeten. Nee. Ik
slaap vooral te weinig, omdat ik weer over alles tegelijk wil schrijven. (Behalve
over verlamde vaders en de dood dan). Ik voel me goed, terwijl ik er in
principe behoorlijk alleen voor sta. Terwijl ik de laatste jaren zoveel gezien
heb, zoveel dat mijn ogen nog slechts in percentages naar die rare wereld
kijken. Ik dans als een zot in de regen. Met een belachelijke, maar oprechte
glimlach op mijn bakkes.
Je kent het wel.
Avoue, mon chéri. Jij, die een ballade aan kanker brengt, de ziekte met
grijpgrage tentakels. Kanker, die aan je moeders borsten vrat, aan je vaders
longen. Maar wie voorbij de liedjes kijkt, leest dat je afwezige vader niet aan
kanker stierf, maar als nummertje in een Rwandese genocide. Natuurlijk kan ik
daar geen uitspraken over doen, maar toch. Hoe dan ook is het verschrikkelijke
triestig allemaal. Mais t’es lá, devant nous, souriant… Dé maestro, die speelt
met platte beats, daar wat verontwaardiging bijgooit, wat verruilbare Carmencita’s
en doorrookte Cesaria’s sampelt. Graatmager doorleefd en springlevend. Soms de
lippen gestift, soms de schouders breed, soms de huid kwetsbaar en niet meer
dan botten verhullend. Dat allemaal in een fractie van secondes. Een eigen
beeldtaal, een uitnodigend Stromae-universum. Ik liet me graag betoveren. Respect,
Paul.
Nee, ik kreeg
gisteren in de Heineken Music Hall geen kippenvel. Maar ik heb wel mijn ogen
uitgekeken en alleen daarom ben ik je zeer erkentelijk. Aan de ene kant stonden
tienermeisjes. Wat verderop een Surinaamse broer en zus. Zij was jong. Hij ook,
maar daarnaast ook mooi, hij lachte lief en breed, maar hij was nog maar net de
grens van de twintig voorbij gestoken. Of niet eens. Voor ons stonden drie lange
Hollanders. Blond stekelhaar, schouders die onnatuurlijk breed opgepompt waren
in de ‘sportschool’. Drie keer bier, drie keer ego, een verboden sigaret die
per se gerookt moest worden en die ene corrigerende opmerking waar uiteraard
drie keer overdreven verzet uitvloeide, drievoudig versterkt door chemische rotzooi.
Speed waarschijnlijk. Ze wilden het liefst vechten, om niks, maar stiekem werden ze toch
ook enthousiast van jouw Franse les. Tussen de vuile beats, kregen ze vleugjes
Brel en Prince mee, je flarden levenswijsheid en het ‘je m’enfoutisme’ dat de
grootste levenslessen overstijgt. Waarschijnlijk lag het aan mijn slechte ogen,
maar het leek of hun haperende heupen op de Afrikaanse ritmes meebewogen.
En net dat.
Grenzen, kaders. Ge hebt er schijt aan, aan dat alles. En ge ziet ons toch allemaal
zo verschrikkelijk graag. Ik ken dat, Stromae. Ik ken het goed. En verder wil
ik d’r geen uitspraken over doen. Behalve dat het simpel is: dat ik u sinds
gisteren écht graag zie.
Beaucoup d’amour, met een v-teken in de lucht,
Marie
Geen opmerkingen:
Een reactie posten