Ooit solliciteerde ik voor een vakantiejob in de KANTL. Het leek me de ideale manier om wat centjes bij te verdienen: omringd door stenen hoofden zorgvuldig Ivo Michiels brieven aan het klavier toevertrouwen. De zomer daarvoor had ik met deze schrijver te veel rosé gedronken in zijn Franse huis. Hij had me zijn schrijfkamer getoond en ik aaide de kat (uit dé boeken!), die zich blijkbaar enkel liet strelen door handen met ambitie. Ivo’s vrouw bekeek mijn 20-jarige huid en voorspelde me –zonder tarotkaarten- een mooie toekomst, met veel letters en betrouwbare mannen. Ik geloofde niet volledig in haar optimisme (niet onterecht, bleek later), maar toch schreef ik hen enkele weken later nog een laatste brief met wat gedichtjes erbij. Er waren dus redenen genoeg om te geloven dat ik voor het baantje geknipt was. Maar het mocht niet zijn. De enige proef bestond uit heel snel typen, zonder fouten. Ik tik best snel, maar anderen waren sneller. En over onze dronken namiddag repte ik niet. Dat was niet ‘relevant’.
Enkele maanden geleden mocht ik nogmaals de KANTL betreden. Ik was deze keer helemaal in het zwart uitgedost, want ik zou immers op foto vastgelegd worden. Ik legde mijn hoofd in mijn handpalmen en probeerde dromerig te kijken. Dichteressen dromen immers en niet zomaar: ze dromen doordacht en ondeugend tegelijk. Maar ook nu leverde het bezoekje aan de KANTL me weinig roem op. Enkele weken later werd ik immers pardoes uit het project gezet waarvoor deze fotoshoot bedoeld was. Veel meer dan ‘Exit Ongehoord’ leverde mijn bezoekje aan de KANTL deze keer dus ook niet op.
Vrijdag was ik er opnieuw en kreeg ik acht minuten de tijd om op het podium mijn woorden voor te dragen. En ook al had ik de indruk dat mijn vrienden tien euro inkom te veel vonden voor wat poëzie, ik had er zin in. Mijn liefje ging voor het eerst komen luisteren en ik kon opnieuw iets met Dirk doen. Wat het eindresultaat ook mag worden, de avonden vooraf zijn altijd fijn. Dus vrijdag, op de fiets, langs het water: ‘Haha, er valt geen kat te bespeuren op het strand, kijk daar, een zwart schaap.’ Snel klonken we onze fietsen aan elkaar vast en betraden het indrukwekkende gebouw.
Op de ontvangst valt helemaal niets aan te merken. Philip Meersman vervulde zijn rol als gastheer en ceremoniemeester met verve. Hij troonde ons mee naar boven en stelde ons voor aan de andere dichters, die nieuwsgierig van achter de potjes met snoep en nootjes opkeken. Ik telde zo’n vijftien stuks, veeleer van het andere geslacht en een stuk ouder. Weinig herkenning. Ondertussen was ik echter al even in de zaal gaan kijken. Een eenvoudige rekensom leerde me dat er meer dichters dan toeschouwers aanwezig waren. Een licht gevoel van beklemming dook op. Zo’n twintig man publiek, dat is als taalleerkracht dagelijkse kost. Van al wat ik zag (en dat is niet veel, zie rusteloosheid) kon weinig me echt bekoren. Groove G. moet blijven schrijven en vaker optreden, zijn stem is zacht en zijn poëzie brengt rust. Daarnaast ontwaarde ik in Don Fabulist een rasechte verteller. Al verstond ik van zijn koeterwaals zeer weinig, zijn verschijning op zich en de boterhammen met confituur die hij meebracht waren aandoenlijk en sprookjesachtig genoeg.
Tussendoor liep ik eventjes naar het Poëziecentrum, om daar tot de conclusie te komen dat ik Mark Insingel nog altijd even saai vind als op de universiteit, toen een groepje leerlingen hem voor Algemene Literatuurwetenschap moest interviewen. Stijn Vranken miste ik net, Tonus Oosterhoff bleek de beste verteller te zijn en Vrouwkje Tuinman en Peter Verhelst lees ik blijkbaar liever op papier…
Terug naar de Academie, om daar te ontdekken dat ik David Troch gemist had, die ik nochtans graag aan het werk wou zien. Ik kon wel nog Luk Paard meepikken en Dirk Vekemans. Deze laatste had me na mijn acht minuten even aangesproken. De directe manier waarop hij zijn mening gaf en zijn duidelijke passie voor de poëzie prikkelden mijn nieuwsgierigheid. Opnieuw blijkt nieuwsgierigheid een goede indicatie te zijn, want zijn performance kon bekoren.
Of er nog een conclusie volgt? Wel, ik voelde me vrijdag wat troosteloos. Wanneer poëzie afgewisseld wordt met muziek, zoals op de Desda-avonden, dan kan zelfs de taal voorzichtig rocken. Maar vrijdag werd er vooral gepraat en weinig geluisterd. Let op, hiermee val ik ook mijn eigen houding aan. Maar zo’n vijftien dichters op rij en daarvoor tien euro geven, dat valt moeilijk te verkopen. Misschien heeft Herman De Coninck toch een beetje gelijk, toen hij zei dat poëzie helpt als een hand op koortsige hoofden. Amper dus. Maar toch blijf ik schrijven. En ik hoop dat u hetzelfde doet.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Populaire berichten
-
Woord vooraf: Deze brief kreeg de meeste reacties ooit op Huiverinkt, maar nooit een antwoord van de geadresseerde. Uiteraard werd ik op Gee...
-
Bepakt met een tas vol poëzie verliet ik gisteren de pendelbus die me naar het festivalterrein van het uitverkochte Beyond-festival in...
-
Lieve papa, Je weet dat het voor mij niet moeilijk is om woorden te vinden. Wel om ze te schrappen. Wat vertel ik nu? Voor een...
-
Op mijn bureaublad staan twee gedichtenmappen: 'Klaar ofzo' en 'In progress'. Spijtig genoeg is de laatste map veel groter d...
2 opmerkingen:
zeer mooi verslag! geeft een duidelijke impressie
Dat ik mijn best zal doen, en zolang het ongeveer vanzelfe uit mijn hoofd blijft rollen is zelfs mijn best doen overdreven. Dank.
Verder had ik een gelijkaardig gevoel bij de setting. Veel centjes, ik zou het zelf nooit betalen, en ik ben een deel van de héél weinige percenten Vlamingen met een soort interesse in Poëzie.
Maar daarnaast ben ik jong en vaak genoeg fout om niet altijd gelijk te hebben.
Een reactie posten