Liefste herfst,
Hoe vaak heb ik
de voorbij vier jaar naar u geluisterd? Mijn oren gespitst, in de hoop in de
verte de vleugelslag van deze brief te ontdekken. Maar de vogels vertrokken
naar het zuiden en lieten in hun vlucht geen woorden los. Ik bleef al die jaren
ademloos achter.
Logisch, denk ik
nu. Maar het is makkelijk om achteraf te weten waarom iets loopt zoals het loopt.
Op uw brief moest ik bijna vier jaar wachten omdat een brief aan u ook een brief aan
mezelf is. En wat vind ik dat moeilijk. Sprookjesfiguren terechtwijzen? Een
makkie. Anderen een spiegel voorhouden? Zit in mijn natuur. Maar aan mezelf
schrijven? Dat is een ander paar mouwen.
Nochtans ben ik
u. Ik werd in uw schoot gebaard en geniet elk jaar opnieuw volop van de noten,
zwammen en wandelingen die u met u meebrengt. Ik hou van uw onbestemdheid. Deze
onbestemdheid deelt u met de lente, maar ze is van een andere, meer gewortelde
aard. Dat heb ik dit jaar meer dan ooit mogen ontdekken. Want in één jaar kreeg
ik uw twee broers en uw ene zuster in hun meest karakteristieke
gedaantes over de vloer. Ze plaatsten zich tegenover me aan tafel en keken me
diep in de ogen. Ik hoop dat ik deze keer echt hun lessen heb geleerd.
Om te beginnen de
winter. Wat was het koud en gebruikte ik de foute zinnen. Ik verloor al het vet
rond mijn botten, lag in de sneeuw te schreeuwen en dacht dat niemand me
hoorde. Toen ik weer opkeek, voelde ik zachte handen op mijn schouders.
Talisvrouwen, telkens weer. Ze troostten me, wakkerden het vuur aan, gaven me
warmte en kracht.
Toen ik in de
lente wat aangesterkt was, kwam er een wervelwind voorbij. Daar was de
zon! Daar was een huis dat de hoop heette en dat me even liet vergeten dat hij
die ik het liefst zie sterven zal. “Gemaskerd in vederlichte dromen blijft u
even genadeloos als andere seizoenen. Ga nooit intens houden van wat nog aan
zichzelf twijfelt.” Ik hoorde de echo in mijn achterhoofd. Maar het was toch
leuker om de muziek wat luider te zetten en nog een keer het glas te heffen. Op grote woorden die loos bleken te zijn. Op vlinders, op hij die vrienden probeerde te worden met mijn
intuïtie maar daar roemloos in
faalde.
De zomer die
volgde was kort. Ik besefte dat ik geen wind in mijn zeilen nodig had, maar een
stevig anker. Dat bood de zomer niet. “U was als een onhandige minnaar die met
de ogen naar binnen gekeerd mijn lijf ontkent en daarbij zichzelf. Hij die
nadien nog stamelt ‘ik wil je hart niet breken’ en weer wegloopt. U bent als de
harde regen op mijn dak. Hoeft het echt zo theatraal? Dit lawaai staat u als
keizerskleren. Het staat u niet.”
Toen kwam u. Ik
keek in de spiegel en sprak af om met u wat vaker te huilen. Want deze
verkramptheid, deze obsessieve herhaling, zij staan mij niet. Dus herfst, draag
mij. Waai mijn bladeren weg tot fijne twijgen overblijven die zijn zoals ze
zijn. Schenk me eenvoud, een pruttelende schaal in de oven en het gespin van de
kat op mijn schoot. Zing mijn vrienden toe, mijn talisvrouwen. Schrijf hun dat
er weer een koude winter komt. Gebruik mijn stem om ze te vertellen dat ik ze
nodig heb.
Herfst, ik hou
van u.
2 opmerkingen:
Dag Marie,
niemand kan schoner sterven
dan de herfst ...
laat ons dan maar lang blijven leven ...
hem plagiëren heeft geen enkele zin.
Marie dit is zo zo zo schoon
Een reactie posten