In een land hier
heel dichtbij woonde er een bloedmooie prins die Kwepelsteeltje heette.
Kwepelsteeltje had op heel veel plekken gewoond en kon dus ook talloze bijzondere
verhalen vertellen. Hij had met de antilopen geslapen, was voor de eerste vrouw
in zijn leven een ijskoude zee overgestoken en aan de voet van de Akropolis had
hij zachte liedjes voor de krekels gezongen. In de loop der tijd was zijn stem
wat schor geworden. Zijn ogen waren steeds vaker bloeddoorlopen en zijn bruine
krullen verloren hun volume.
Maar hij bleef
betoverend. Zijn haren waren nog zo zacht dat het moeilijk was om ze niet aan
te willen raken. En zijn irissen waren van het bijzonderste blauw dat je ooit gezien
had. Werkelijk iedereen wilde in Kwepelsteeltjes buurt zijn. Dus werd hij overladen met fijne
cadeautjes en aandacht. De champagneglazen klonken constant. Proost! Dat zo’n
bijzondere prins uitgerekend hier wilde wonen, in een land dat grijs en grauw
was en niet meer te bieden had dan een uitgekiende handelsmentaliteit en
stevige melkkoeien in de wei. Dat moest gevierd worden, elke dag opnieuw.
Kwepelsteeltje
had van zijn vader, die zonder kleren maar met stevige hand het land regeerde, niet
enkel een huis maar ook een mooie, denkbeeldige kleerkast gekregen. Elke
dag opnieuw stapte Kwepelsteeltje uit bed voor het donker werd en liep hij naar de kleerkast. Hij trok een wit pak aan of gespte een armband rond zijn prachtige polsen. Vaak tooide hij
zijn haardos met een zelfverzonnen strooien hoed. Hij testte een grassprietje tussen zijn tanden uit of tuitte zijn lippen even voor de bedompte spiegel in zijn badkamer. Steeds voor
hij de stad in trok, stak hij zijn tong uit naar de spiegel. Daarbij sperde hij
zijn ogen open als een razende gek. Die stevige, dikke tong was zijn
handelsmerk. Net als de initialen die hij onder elke liefdesbrief pende: 'Kw’. Het
stond stoerder dan zijn echte naam, vond hij. Zo dacht hij ook over zijn tong.
Je kan ermee liefhebben, je kan er de hele dag door duizenden koosnaampjes mee
uitspreken, maar uiteindelijk ben je toch het stoerst als je ze uitsteekt.
Als hij het plein
vlakbij zijn huis overstak, waren er altijd wel mensen die zijn naam riepen. “Daar
loopt Kwepelsteeltje, de mooiste jongen van het land!” Ze vroegen of ze aan
zijn ranke hals mochten ruiken en in zijn schouders mochten knijpen. Kwepelsteeltje
liet het allemaal begaan. Hij werd graag aangeraakt, raakte in de war van al
die mensen en verhalen en voelde zich het best als hij in de massa kon
verdwijnen. Of dat dacht hij en als hij even anders vermoedde, duwde hij die
gedachte snel weg. Zo lang hij die strooien hoed had, de armbanden en de
vedertooien, kon niemand hem wat maken. Wat hij niet wist, was dat de mensen
hem allemaal naakt zagen. Van zodra hij de hoek om was, gniffelden ze: “Die
Kwepelsteeltje toch. Hij denkt dat we niet zien dat hij naakt is. Heb je dat
gezien, dat zelfs zo’n mooie prins wat pukkels op zijn poep heeft?” De
schaterlach van de massa weergalmde over het plein. Maar Kwepelsteeltje hoorde
het niet. Hij stak zijn tong uit naar de winkelramen die zijn schoonheid weerspiegelden
en liep vrolijk verder.
Op een dag kwam
Kwepelsteeltje dronken, dol en dwaas in een grote zaal aan. Hij kende deze plek
als zijn binnenzak. Maar vandaag was er iets anders, wat meteen zijn aandacht
trok. In het midden van de zaal stond een kleine spiegel. Het statief bestond uit
een ivoren ruggengraat. “Dag spiegel,” fluisterde Kwepelsteeltje, “wat bent u
uitzonderlijk mooi.” “Niet waar,” zei de spiegel, “ik ben wel mooi, maar niet zo
bijzonder mooi als jij. Wel ben ik uitermate mooi bijzonder.”
Kwepelsteeltje
stak zijn vinger uit en gleed er zachtjes mee over het kille oppervlak. De spiegel rilde. “Niet
doen,” zei ze. “Waarom niet?” vroeg Kwepelsteeltje. “Ik vind je mooi en ik wil
je aanraken.” De spiegel schraapte haar keel en vroeg hem zachtjes om nogmaals te
kijken. “Wauw,” riep Kwepelsteeltje uit, “heb ik echt zo veel gedronken? Ik zie
mezelf wel twee keer staan!”
De spiegel maande
hem tot stilte aan en vertelde rustig waarom ze zo bijzonder was. Wie in haar
keek, zag wie hij was en wie hij kon worden. Wat wel een beetje vervelend voor
de spiegel was, was dat ze zelf even duidelijk beide spiegelbeelden zag. Ze
wisselden elkaar af als een flikkerlicht en ze wist nooit zeker wie de persoon
zou worden als hij even niet meer in de spiegel keek. Toch waren al veel
mensen, vooral mannen, betoverd geraakt door de spiegel. Een Grijsaard, een
Grote Boze Wolf. En elke keer was het flink misgelopen. Vandaar de blutsen aan
haar rand en de barsten in het glas. Jarenlang had Peter Pan voor de spiegel
zijn glimmende, witte tanden gepoetst. Dat was een heerlijke tijd geweest. Maar
toen hij in de spiegel had gezien dat hij de oorlog in moest, had hij haar
verlaten.
Kwepelsteeltje
kreeg een brok in zijn keel van al die droevige verhalen. Zo’n bijzondere
spiegel, die wou je toch niet stukslaan? “Je steekt je tong niet naar me uit!” zei de spiegel. “Nee, dat klopt, daar heb ik helemaal geen zin in. Ik wil
eeuwig naar je kijken. Maar… ik heb een geheim.” “Dat weet ik, dat je een
geheim hebt”, antwoordde de spiegel. Zij wist alles in een oogopslag en had
meteen gezien dat Kwepelsteeltje niet zo flink zijn tanden poetste. Ook zijn
prachtige ogen zagen er moe uit. “Wil je me over je geheim vertellen?”
Plots werd
Kwepelsteeltje boos. “Welk geheim, ik heb geen geheim!” “Maar je zei net zelf…”
“Niet waar,” riep Kwepelsteeltje, “ik zei dat ik me bij jou krachtig voel en
bij mezelf ook, ik heb helemaal geen geheim! Iedereen kent mijn naam en ik woon
niet bij een spinnenwiel!” En hij drukte zijn prachtige lippen op de spiegel,
streelde haar oppervlak tot ze huiverde. “Wauw,” zei hij verwonderd… “een
spiegel die kippenvel krijgt. Ik heb al veel gezien in dit leven, maar dat nog
nooit. Wat ben je prachtig. Zullen we samen kinderen maken?”
“Dat is een
beetje moeilijk,” zei de spiegel. “Als een prins en een spiegel kinderen willen
krijgen, moeten ze flink hun best doen. “Kijk me eerst nog maar een paar
maanden goed aan. En dan niet naar mijn omlijsting, maar naar het midden, daar
waar je je eigen blauwe ogen ziet.”
Kwepelsteeltje
vroeg aan de spiegel of ze mee naar zijn huis wilde komen. Ze twijfelde even,
want ze zag de bloeddoorlopen ogen en vermoedde sigarettenpeuken onder zijn bed. Maar toen zag ze ook een berglandschap en
een vinger die tergend traag over haar ruggengraat ging. Ze besloot met de
duistere prins mee te gaan en luisterde nachtenlang betoverd naar het gegrom
dat uit zijn leeuwenkeel opsteeg. “Wat een gevaarlijke, maar prachtige prins,”
dacht ze. “Ik heb al veel gezien in dit leven, maar met hem kan ik wel heel
bijzondere verhalen vertellen.”
Toch bleef ze erg
op haar hoede. Zijn geheim bleef als een mistbank tussen hen in staan die alsmaar voller werd. En hoewel ze hem verschillende keren op het hart drukte dat hij haar alles kon zeggen, omdat ze toch alles zag, perste hij steeds vaker zijn zachte lippen op elkaar. Verschillende keren probeerde ze het hem uit te leggen. Dat
de gevaarlijkste geheimen die geheimen zijn, waar heel de stad over fluistert.
De geheimen die iedereen kent, maar niemand uit durft te spreken tegen de
persoon die het geheim bewaart. Ze besefte ook dat Kwepelsteeltje zijn eigen
geheim zo vreselijk vond, dat hij het op geheimzinnige wijze steeds probeerde
te vergeten. Dus werd het steeds mistig toen hij in zijn bijzondere spiegel
keek. Het beeld van wie hij kon zijn, werd vager en vager. Terwijl in het begin
het hele universum zong als hij zijn bijzondere spiegel streelde, werd hij nu bozer en bozer. Want de spiegel bleef maar over dat geheim zeuren. En
zelfs als ze doodstil was, zag hij in zijn gespiegelde ogen wie hij wel wilde,
maar niet durfde zijn.
Hij keek steeds
vaker weg. Dat merkte de spiegel natuurlijk. Op een dag zei de spiegel: “Het
geheim of ik.” Kwepelsteeltje huilde zoals hij nog nooit gehuild had. Hij zei
dat hij er thuis over zou nadenken en liet de spiegel onbedekt staan. Thuis
liep hij vliegensvlug langs zijn bed naar de badkamer. Daar liep hij naar de
badkamerspiegel, de doodnormale spiegel die hij jarenlang gebruikt had. “Hé,
spiegel,” riep hij. “Ik heb een andere spiegel leren kennen, die zegt dat ik
een geheim heb. Wat denk jij?” De spiegel zweeg. Hij vroeg het nog eens. De
spiegel spiegelde. Eén beeld. Een strooien hoed, getuite lippen. Kwepelsteeltje
keek tevreden naar zichzelf. “Zie je wel, dat ik geen geheim heb.” Hij besloot zijn tanden nog eens te poetsen. Dat was tenslotte al
lang geleden. En witte tanden komen van pas, als je een heerlijk frisse vrouw
bij haar nekvel wil grijpen. Dat hij er ooit aan had gedacht kinderen te maken
met een spiegel. Hij stak zijn tong uit.
2 opmerkingen:
Een mooi soort Narcissus en een spiegel met ruggengraat. Ik moet hem nog eens herlezen.
Heb ik niet eens ergens gezien dat je een optreden in Nuenen zou doen? Kan het zo niet terugvinden.
Ik weet niet eens waar Nuenen is, dus ik vermoed dat het een vileine roddel is ;-). Vandaag opgetreden op een festivalletje in Gent, en op 26 november volgt een langere voorstelling in de Roode Bioscoop in Amsterdam.
Een reactie posten