zondag 23 augustus 2015

Nog een brief aan papa (tweeënhalf jaar later)



Dag lieve papa,

Overmorgen ben je tweeënhalf jaar dood. Het is alweer een half jaar geleden dat ik jou een brief schreef. In de plaats van ‘jou’ tikte ik eerst ‘u’ en ‘ne’ verving ik toch maar door ‘een brief’. Ik heb een maand lang met een Belgische vriendin rondgetrokken, dus is het even zoeken naar de taal waarmee ik jou geloofwaardig kan schrijven, maar ook mijn Nederlandse lezers bereik. Het is trouwens echt waar, wat ze zeggen over tijd, dat die wonden heelt. En ook wat ze zeggen over rouw, dat die door tijd zachter gemaakt wordt. Ik geloofde het anderhalf jaar lang niet, het klonk onnozel, banaal, gevoelloos zelfs. Nu blijkt het toch waar te zijn: wat eerst als een schrijnend gat voelde, voelt steeds meer als een onmiskenbare aanwezigheid en minder als scherpe pijn. Ook op de meest sceptische dagen ben je kruimels op een bospad. Zo’n bospad waar jij het liefst expres verdwaalde, de verkeerde weg die je verkoos.

Ik ben terug uit Indonesië. Ik stopte bij vertrek onder andere een nieuwe laptop in mijn rugzak, een goedkoop, klein ding dat meteen ook een tablet is. Zo eentje waarmee jij op het einde om water vroeg, op de verpleegsters vloekte en met de laatste kracht in je vingers je memoires typte. ‘Hoe was Indonesië?’ vragen mijn vrienden en collega’s. Of ik de sfeer nog weet vast te houden. Het zijn moeilijke vragen. Schrijven heb ik de hele reis niet gedaan. Dat komt ook door de zon. En het tempo van het reizen, staccato, weinig komma’s, nooit drie punten… Schaduw en tijd: zonder kan mijn pen niet schrijven. Hoewel. Ik zit tegen de zon in te schrijven op een Amsterdams balkon en draag een bikini die ik ook al in de zomer van 2000 had. Toen hebben we beiden veel gelezen op het terras van dat Toscaanse huisje. En jij maakte een grap over de wonderlijke natuur, die jou neutraal naar het lichaam van je dochters liet kijken. Ik had liefdesverdriet en las Eriek Verpaele, een tedere, verdwaalde schrijver die deze zomer doodging.

Of ik veranderd ben? Mijn haar is wonderbaarlijk lang. Een cadeautje van de tropen. Ik denk dat ik het nog even laat zijn, voor het eerst in mijn leven eens kijken hoe ver ik op dat vlak kan groeien. Maar ter zake nu. Indonesië. Of beter gezegd: Bali en Flores. Flores is een stuk armer, ruwer en ongerepter. Een overwegend katholiek eiland, al is deze religie ook daar vermengd met een flinke scheut animisme. De doden worden voor hun huizen begraven, tussen de kolen en wortelvelden. Een wortel is trouwens gewoon ‘wortel’ daar. Net als ‘notaris’ en ‘dokter’. Beide figuren die onlosmakelijk met de dood verbonden zijn, net als de wortel geïmporteerd? Het zou kunnen. Gelukkig heeft de westerse manier om met de dood om te gaan, of beter gezegd het onvermogen daartoe, weinig invloed op Indonesië.

In Bali werden we door de yogaleraar uitgenodigd om een massacrematie mee te maken. Eén ding werd ons op het hart gedrukt: ‘niet huilen’. Het is een feest en foto’s maken wordt aangemoedigd, maar droevig zijn is totaal ongepast. Toen ik op sociale media foto’s deelde van de kleurrijke offers en de botten van veertien overledenen die met behulp van een gasbrander naar een volgende leven werden geblazen, waren de reacties verontwaardigd. Te intiem voor ons? Te onbeschaamd? Maar wat is het kader waarmee we kijken? Daar zaten de kinderen op maïskolven te kauwen terwijl ze gebiologeerd naar de brandstapel staarden. Na afloop stortten de familieleden zich uitgelaten op de verkoolde botten. Ik weet niet wat ze precies zochten in de assen, maar het trof me hoe klinisch wij in vergelijking met de dood omgaan. Hoe weinig fysiek.

Toen je opgebaard lag, ben ik niet gaan kijken. Ik geloofde zo ook wel dat je dood was en ik snapte het niet, naar een grauw lichaam gaan kijken dat niet op mijn vader leek. Ik heb je ook niet zien sterven. Ik weet niet of je alleen wilde zijn, ons wilde sparen, of dat het toeval was. Maar toen we je assen zouden begraven, werd mijn verdoofde lichaam plots wakker. Na een week lang alles op automatische piloot beleefd te hebben, verdroeg ik het plots niet dat die rare doodgravers ook die handeling uit onze handen namen. Tegen ieder protocol in heb ik je assen zelf naar de put gedragen. Misschien had ik je lichaam ook wel willen dragen. Naar een vuur. Als ik ergens anders was opgegroeid, als ik had begrepen wat ik nu weet of van nature in andere dingen had geloofd.

In ‘Kom hier dat ik u kus’ van Griet Op de Beeck verliest een Vlaams meisje van negen haar moeder in een auto-ongeluk. De eenzaamheid waarmee ze overvallen wordt, liet al na een paar pagina’s tranen uit mijn ogen vloeien. Wat een gedoe is het toch, de dood, hier in het westen. We vechten erom en verdringen het. Rond dit machteloze taboe dat door iedereen anders benaderd wordt, ontstaan nieuwe emoties. Zoals jaloers zijn op verdriet dat je zelf niet kan voelen of op ruimte die je niet kreeg of nam. Eigenlijk denk ik na een maand Indonesië vooral daarover na. Of die rare emoties daar ook bestaan, of ze zich daar ook als een virus vermenigvuldigen en zich niets van bloedverwantschap aantrekken. Ik denk nu dat ik het fijn zou vinden. In een vuur staren en op maïskolven knauwen. Mijn doden zingend naar de rivier brengen.

Indonesië. Ik snap niet zo heel veel van het land. Het was, tja, anders. Maar de reis maakte ook België vreemd. En Nederland. Ik vind het niet erg. Ik zal erover schrijven en ze zullen het begrijpen.

Dikke kus,

Marie

1 opmerking:

Peter Mangel Schots zei

Dag Marie,

Telkens jij een brief aan je vader schrijft, lees ik die met veel medevoelen. Af en toe zindert er in je woorden iets wat ik zelf had willen zeggen, ook al waren onze vaders allicht erg verschillend. En toch, soms ademt de aarde alsof er maar één vader bestaat en ieders vader gelijk is.

Vandaag had ik het gevoel dat ik je moest antwoorden. Om verschillende redenen. Er zijn er drie die deze dag bijzonder maken en inhaken op jouw brief.

De eerste is dat vandaag, voor de derde keer ondertussen, in Leuven een Eenzame Uitvaart plaatsvond. Het was dit keer een vrouw die we een laatste eer bewezen, maar daarover vertel ik een van de komende dagen wel meer. De neerslag daarvan vindt zijn eigen bedding wel.

De tweede reden is dat vandaag, 25 augustus, de verjaardag van mijn vader is. Hij zou 73 geworden zijn. Die woorden komen keihard binnen wanneer ik ze neerschrijf. Zou. Geworden. Zijn. Jouw verhaal over de crematie en het vuur wierpen me zes jaar terug in de tijd. Ik heb wel aan het opgebaarde lichaam van mijn vader gestaan, mijn hand op zijn steenkoude voorhoofd gelegd, er een kus op gedrukt. Een zerk had niet kouder kunnen zijn. Ja, dat was intens fysiek. Het was ook vanzelfsprekend, ik heb er nooit aan gedacht er niet heen te gaan. Op zulke momenten ben ik niet zo eigenzinnig als jij – dat woord is uiteraard goedbedoeld.

En toch, mijn broer en ik zijn op onze manier wel eigenzinnig geweest. De crematie vond een dag voor de kerkdienst plaats. Een zaakje voor de begrafenisondernemer, normaal gezien. Wij zijn toen meegegaan, hebben de kist begeleid tot op de baar met de glijder die in de oven eindigt. Ook die woorden klinken keihard terwijl ik ze neerschrijf. We zagen het luik opengaan, de kist naar voren schuiven, de gloed in. Ook dat is heel fysiek. Dan ging het luik weer dicht.
Wanneer ik dat vertel, zijn de reacties soms terughoudend, verbaasd, licht geschokt zelfs. Het is vreemd, luguber, mensen draaien hun hoofd weg.

Ik ben blij dat jij dit geschreven hebt, dat jij laat aanvoelen dat het – op een andere plaats, misschien in een andere tijd – heel normaal is om de overledene aan het vuur te geven. Wij stonden aan de oven voor een laatste saluut, en al zie ik mezelf daarbij niet meteen op een maïskolf knabbelen, het voelde wel goed en juist. Zoals het voor jou juist moet gevoeld hebben om op het laatste moment nog die urn te grijpen. Dienstbaar. Liefdevol.

Fijn dat het beter met je gaat. Ik was vast een van de vrienden die je gezegd hebben dat de rouw minder rauw wordt. Ik, met mijn ‘voorsprong’ van och-God-och-arme vier jaar, een korreltje in de zandloper van de tijd. Laat ik je dan alvast vertellen dat de scherpte van die pijn nog wel eens de kop zal opsteken. Ander verdriet werkt daarbij als een katalysator. Grote vreugde soms ook, zoals zoet en zout water zich in een estuarium tot een brak mengsel vormt. Maar dat zouden we niet anders willen, toch?

O ja, er was nog een derde reden, vertelde ik. Die is enigszins bizar. Vandaag sloot ik voor het eerst in mijn leven een brandverzekering voor inboedel af. Volgend jaar verhuis ik en dan is die verzekering verplicht, dus heb ik ze nu alvast laten ingaan op mijn huidig appartement – je weet nooit. Een brandverzekering, in het licht van al het vorige, ik weet niet precies wat ik daar mee aan moet.

Veel liefs x
Peter

Populaire berichten