Dag lieve papa,
Een lawaaierig
café met kinderen die tussen barkrukken zigzaggen. Runaway train en andere top 50-hits als soundtrack bij een
voetbalwedstrijd op groot scherm. Luidruchtig discussiërende opa’s – de
Eurogroep keurde net het Griekse hervormingsvoorstel goed - en rook. Overal
rook, ook in ruimtes waar verbodsbordjes als knipogende niemendalletjes de
tafels versieren. In Griekenland zijn regels er niet om blindelings na te leven.
Terwijl Amsterdamse ordetroepen veertig bezetters van het Bungehuis (lees:
studenten en docenten die broodnodige verandering in het hoger onderwijs eisen)
arresteerden, ben ik een week lang in het land dat de Europese Unie een spiegel
voorhoudt en een mogelijke toekomst zichtbaar maakt. Macht toont zich hier ook
als solidaire kracht. Dat hebben de Grieken begrepen: een ware verademing. Behalve
voor mijn longen dan, ’s morgens hoest ik net als de verstokt rokende gastvrouw
slijmen op. Mijn lichaam maakt nogmaals duidelijk dat er geen terugkeer naar het
oude ik mogelijk is. Marie rookt niet langer. En ze heeft op 25 februari 2015 al
twee jaar geen levende vader meer.
Deze week kreeg Eddie
Redmayne, de acteur die Stephen Hawking speelde in de film over de door ALS
verlamde heelalbestormer, een oscar. Naast de ijsemmers die de ziekte bij het
brede publiek bekender maakten, is dit al de tweede bioscoopfilm op korte tijd.
Hoewel ik vier jaar geleden voor het eerst met trillende vingers de
lettercombinatie in de zoekbalk intikte, krijg ik pas het laatste halfjaar zo
vaak vragen over hoe het was. Enfin, niet echt. Heel zelden wordt gevraagd hoe
het was, hoe het nu voelt, wat veranderd is, welke barsten ontstonden in de
familie, wat ons sterk, boos of moe maakt. Wel krijg ik steeds vaker vragen als:
‘Is ALS een spier- of zenuwziekte?’ En: ‘Is het echt zoals in de film?’ ‘Erger,’
antwoord ik steevast, zonder de films gezien te hebben. Sommige mensen sluiten
hun ogen, de weinige keren dat ik wel begin te vertellen. Omdat hun angsten dan
als wolven door de ruimte sluipen. Ik duw deze mensen uit mijn leven. Niet omdat
ik geen mededogen voor ze voel, integendeel… omdat ik geleerd heb dat mededogen
in de eerste plaats voor mezelf te bewaren. Pas daarna. Ja, het is waar. Pas
daarna kan het.
Gisteren sprongen
de tranen me in de ogen bij een gesprek over jou en kroop ik uitzonderlijk
vroeg onder de lakens, naast de schildering van een bloedende gitaar op de
muur. Ik las de laatste bladzijden uit ‘Logboek van een onbarmhartig jaar’ van
Connie Palmen en bleef vervolgens tot half drie rillend wakker. De sterren
zongen onbekende elegieën en maakten me nietig, ontroostbaar triest. Af en toe
glipte mijn blik naar een virtuele ik op Facebook. Ik bekeek welke reacties ze
kreeg: een Marie met een huid die door de voorjaarszon gekust is, een Marie die
met ondeugende ogen de camera inkijkt, met twee glazen ouzo achter de kiezen en
de omtrek van een Grieks eiland in de benen. Ik herken deze vrouw, ik herken
haar pijn, wilskracht, haar onmacht en haar poses. Ik heb deels vrede genomen
met de lijnen in haar gezicht. De scherpste lijnen ontstonden in de laatste
vier jaar, na een slapeloze nacht in Athene. Intuïtief wist ik dat er iets op
til was, dat dit ‘iets’ vreselijk mis was. Wist ik dat het vertrouwde
mannenlichaam naast mij een halfjaar later uit mijn bed zou verdwijnen?
Misschien. Maar dat een gruwelijke ziekte bezit zou nemen van jouw lijf en ons
leven, dat durfde ik die nacht niet eens te bevroeden. Al voorvoelde ik het
waarschijnlijk ook.
Twee jaar na jouw
dood gaat het beter. Ik heb leren leven met leegte, leerde zelfs dansen met
gemis of er op zijn minst over schrijven. De krop in mijn keel wordt vandaag vooral
door rook veroorzaakt. De sporadische tranen in mijn ogen helpen steeds vaker anderen.
In die mate, dat ik vastbesloten ben om van jouw afwezigheid mijn kracht te
maken. Van zodra ik me nog iets sterker voel, nog beter in het dragen en
oproepen van pijnlijke herinneringen, begin ik ermee. Namiddagen organiseren: vuurverhalen
vertellen die verbinden. Luisteren, dat ook. Zorgen dat het niet enkel het
verhaal van jou en mij is, maar van ons allemaal. Kwetsbare verhalen die verteld
willen worden, maar die in deze vluchtige wereld zo weinig tijd en ruimte
krijgen.
Papa, ik moet
gaan. De moussaka die ter ere van de laatste eilandavond staat te pruttelen
moet weggespoeld worden met heerlijke wijn. Ik laaf me straks voor de laatste
maal aan verhalen over Pythagoras en Euripides, over zeemeerminnen, piramides
en magnetische krachten in Griekse tempels. Ze komen uit de mond van de
gastheer, een besnorde antiquair van achtenzestig, de leeftijd die jij niet
meer mocht bereiken. Ik denk dat ik gisteren niet om zijn vragen huilde, maar om
jou en hem. Hij noemt me glimlachend ‘crazy’ en houdt mijn wijnglas in de
gaten, bewaakt zorgvuldig de grens tussen halfvol en halfleeg. Ik wilde hem
even vervangen. Niet met hem, maar met jou praten over de gulden snede, Griekse
politiek en mijn toekomstplannen. Ik heb nog zoveel te doen, papa. Op de
uitnodiging uitgaan om te herdefiniëren bijvoorbeeld. Uitzoeken hoe ik vanaf nu
nog slimmer tegen de nodige schenen kan schoppen. Maar eerst moet dat hoofd
leeg, zodat ik straks kan slapen. Gelukkig zijn de contouren van de eilanden
zacht in het laatste zonlicht. ’s Nachts droom ik helder en niet altijd bang.
Eén ding is mooi
aan brieven aan doden. Ze nemen geen afscheid, omdat ze allemaal geschreven
worden in een alomtegenwoordige afwezigheid. Ik vind je overal. In het lichtje,
dat in vijf foto’s die mijn reisgenote van me maakte, brutaal
bij mijn buik vandaan kroop en als een paars oog voor me uit ging zweven. Ik
vind je in het tegenlicht waarin ik trots blijf kijken. Je bent de droom, de
honger, het voorbeeld, het verzet. Je bent de rimpeling in het water en de
lijnen in mijn gezicht. Ik beloof je dat ik alles met trots zal dragen en onder
ogen zal komen.
Je bent twee jaar
dood. Ik ga snel varen. Naar Athene, de stad waar het begon en waar ik het
nodige achter me kan laten. Ik ga je eren, in licht en water staren.
Liefs,
Marie