Het denken mag zich nooit onderwerpen, noch aan een dogma, noch aan een partij, noch aan een belang, noch aan een vooroordeel, noch aan om
het even wat, maar uitsluitend aan de feiten zelf, want zich
onderwerpen betekent het einde van alle denken.
Knarsetandend denk ik terug
aan de gespannen puberhand die bovenstaande uitspraak van Henri Poincaré op het voorblad van de cursus
‘niet-confessionele zedenleer’ moest overschrijven. Bij overmaat van ramp werd
mijn hand gedwongen om er, mooi binnen de lijntjes, een brandende fakkel bij te
kleuren. Deze fakkel stond zogenaamd symbool voor een onderzoekende geest waarmee
ik - geruststellend kwantificeerbaar - een hoog cijfer kon halen voor het vak.
Maar de rode fakkel stak nooit het vuur aan dat sinds oudsher in me opvlamt als
ik nadenk over voor mij belangrijke onderwerpen.
Ik vind er nu pas de juiste woorden
voor, maar twintig jaar geleden wist mijn onderbuik al hoe vreselijk hypocriet
de lessen waren. Ze waren waarschijnlijk nog dogmatischer in hun aanpak, beperkter
in hun invalshoek dan de lessen islam, katholieke of protestante godsdienst die
in de belendende lokalen van het atheneum gegeven werden. Wij, de ‘vrijzinnigen’,
moesten saaie artikelen lezen over de jacht of de doodstraf en dan tien tegen-
en tien voorargumenten opschrijven, om er in het beste geval een geforceerd en
levenloos debat over te houden met elkaar. Ik maakte me op mijn twaalfde ook al
druk over diertjes die doodgeschoten werden, daar niet van. Maar die zogenaamde
zedenlessen hebben niets te maken met mijn groeiende vegetarisme vandaag. Het
veilige gevrij in de jaren die volgden, is net zomin te danken aan een
opsomming van de nadelen van tienerzwangerschap.
Dit stuk schrijf ik niet omdat
ik mijn toenmalige lerares de grond in wil boren. Ik schrijf dit, omdat ik het
elke dag droeviger vind dat het citaat dat we in onze kaften moesten
overschrijven, over ons twaalfjarige ‘denken’ ging. Nooit over wat we voelden.
Triest ook, omdat ons niet eens de vraag werd gesteld wat dat nu eigenlijk
zijn, die ‘feiten’ die onwrikbaar vaststaan. Zijn het ook de levenslessen die
je onvermoeibaar voorgeschoteld krijgt tot je ze accepteert en inziet dat je ze
keer op keer zelf hebt opgezocht?
Ik ken weinig vrije denkers.
Daarmee bedoel ik mensen die écht vrij zijn in hun hoofd. Daarmee haal ik niet eens uit naar zij die zich potsierlijk verliezen in materiële of andere
verslavingen, uitwassen van een hoogtij vierend én ineenstortend kapitalisme. Ook de diepgelovige buurman of doelloos zwevende Facebookvriendin laat ik met rust. Misschien praat ik vooral over mezelf, die blijkbaar nog eens
moet opschrijven dat ayahuasca én chanten met boeddhisten én chi-energie én een
kiezel onder een hoofdkussen elkaar niet uitsluiten, maar samen een wereldbeeld
veel optimistischer, een levensdoel veel haalbaarder maken.
Wel voel ik me vrijer dan
voordien. Ook vrijer dan mensen met wie de vriendschap stokt als ze begrijpen dat
ik niet te bekeren ben, maar dat er met mij enkel een soort van ‘geven en
nemen’ kan ontstaan. Ik luister als jij luistert, zoiets. Maar plots zijn de angsten
daar en met hen dé wetenschap, dé wetten en dé kaders. Zelfs spirituele steun wordt in deze
vloeibare wereld ongenadig in keurslijven en voorschriften gepropt. Sinds mijn
vader is overleden, wordt het me allemaal nog vaker ongevraagd opgedrongen.
Niemand weet echter hoe ik mijn diepe wonden verzorg. Laat die geheimzinnige
tong alsjeblieft likken waar ze wil.
Ik hoef geen gelijk te
krijgen, want er is geen gelijk behalve de vrijheid. Zolang je niet vrij bent in
je denken, vind je via dat denken de vrijheid nooit. Wie goed kijkt, ziet de
vogels uit mijn hoofd ontsnappen. Doordat mijn wereld de laatste jaren zo is
ingestort, kan ik me midden in de puinhoop rechthouden en me concentreren op
de lucht die door mijn longen glijdt en in deze neerwaartse tocht in wortels verandert.
Mijn wereld wordt elke dag poëtischer en toch vind ik die regenboogkleuren een
beetje beangstigend. Maar… ‘Jij, Marie, een natuurkind? Laat ons niet lachen,
je hebt nog nooit in een landelijke omgeving gewoond! Kijk toch naar de
feiten!’
Om de nieuwe vrijheid te
vieren, organiseer ik met al wie wil in april een leesbijeenkomst over ‘De hele
olifant in beeld’. Of Poincaré blij zou zijn met de auteur Marja de Vries, weet
ik niet. Ik ben het alvast. Ze graaft diep, kijkt breed en stoot zelfs mijn heilige
huisjes om, die ook ik in mijn westerse, ‘rationele’ en ‘ontwikkelde’
wereld krampachtig probeer recht te houden. Toch lukt het elke dag beter,
het loslaten van waar ik me aan vasthoud, om ruimte te maken voor het wonder. Vooral
sinds ik me bewust ben van mijn eigen onkunde. Wat ja, het is onmogelijk om met
onze vijf zintuigen de hele olifant in beeld te krijgen. Maar als we beseffen
dat we in het beste geval maar een slurf kennen, of een achterpoot, dan
staan we al veel verder. Dat we bovendien, als we blind zijn, meer hebben aan
een grote zon dan aan een fakkel om de olifant in kaart te krijgen, is niet
meer dan logisch. En dat we ook nog ergens een extra oog hebben waarmee we
zonder lenzenvloeistof of dokters helder kunnen zien, maakt het allemaal nog
spannender.
O ja, beste meneer Poincaré, liefste lerares zedenleer, waaraan mag het voelen zich niet onderwerpen? Aan het denken? Aan de feiten? Kan u mij een sluitende definitie geven van de intuïtie die me zoveel kracht en vertrouwen geeft op het pad dat ik bewandel? Ik mag hopen van niet.
O ja, beste meneer Poincaré, liefste lerares zedenleer, waaraan mag het voelen zich niet onderwerpen? Aan het denken? Aan de feiten? Kan u mij een sluitende definitie geven van de intuïtie die me zoveel kracht en vertrouwen geeft op het pad dat ik bewandel? Ik mag hopen van niet.
2 opmerkingen:
Chanten met boeddhisten, stille wens of al gedaan?
Al gedaan, natuurlijk. Mijn stille wensen zijn wel wat moeilijker te bereiken. :)
Een reactie posten