Beste D’Angelo,
Ik heb even
weerstand geboden, maar kan toch niet anders dan je deze brief schrijven.
Schrijf ik niet, dan slaap ik niet en zweet ik uit. Neem hem niet te
persoonlijk, deze brief. Of juist wel. Begrijp hem zonder mijn taal te spreken.
Zoek de tolk in je hart.
Het zit zo. Ik
heb een behoorlijk nieuw, auw-auw-stout en onnavolgbaar allerliefst lief. En
gisteren hadden we een discussie die meer dan op ruzie op een brief leek. Alleen
de duif ontbrak. (De wonderen zijn de wereld nog niet uit, als de liefde je
tegen wil en dank, tegen elk beter weten in, bij de lurven grijpt.) Onze discussie ging over jouw demonen. Over hoe ik in de virtuele
ruimte het donkerbruin vermoeden dat in me
woekert had geuit. Dat jij zaterdag op het podium van Gent Jazz weer te veel rommel tot
dat ooit zo mooie lijf van je zal hebben genomen, waardoor de show maar half zo
funky zal zijn als hij kan zijn. En dat na een decennium van stilte,
worstelingen en veroordelingen, dat na de verbluffende comebackconcerten van
afgelopen winter… dat na al die tijd de verslaving opnieuw heeft gewonnen van
je talent en goesting om muziek te maken.
Het ging in de
discussie niet eens zozeer over het eventuele vooroordeel. Want misschien zat
het je op North Sea Jazz echt niet mee. Was je kanarie net gestorven, of had de
backstagekat in je gitaarkoffer gekakt, waardoor je een uur te laat op het
podium verscheen. Misschien had het publiek wel stof in de oren en was het wel
een goed concert. Ik was er tenslotte niet zelf bij. Dat kan allemaal, maar
daar ging het zelfs niet om.
Waar het wel over
ging? Onszelf uiteraard en met ons de hele wereld die we tegelijkertijd liefhebben,
verachten en willen veranderen. Dat je dan het beste bij jezelf begint, is
klaar als een klontje. Maar hoe dan? Door niet te oordelen? Door niets te
verwachten? Door duidelijke grenzen te trekken? Door te vergeven of te leren
uit het verleden? Of is er geen ‘of’? Is er enkel: steeds opnieuw… ja dat.
Ik zit ermee, met
die vragen. Ik zit er flink mee. Ik voel de stekels op mijn rug maar wil geen
cactus zijn. Ik hoor de bittere woorden die terloops uit me vloeien maar wil
geen pompelmoes zijn. En toch – denk ik vaak boos – heb ik genoeg reden om een
heel trotse pompelmoes of cactus te zijn. Maar ook al zijn dingen verklaarbaar,
ze zijn niet zomaar goed te praten.
D’Angelo,
duivelse engel van me. Ik kom hier niet uit en kan me wel een betere gids in
dit doolhof bedenken. Ik beloof je één ding. Ik zal zaterdag vooraan komen
staan en je bemoedigend toelachen. Ik zal mijn uiterste best doen om je niet af
te schrijven als een mislukt product waarvoor ik te veel geld betaalde. Ik zal
je zien voor de mens die je bent, met dezelfde vragen en angsten als een vrouw
die na vijfentwintig jaar schrijven nog steeds de moed niet vond om een boek te
maken. Ik zal je zien als de vrouw die zichzelf meisje blijft noemen, een vrouw
die ondanks de zure nasmaak in haar mond en de stekels op haar rug met gulzige
handen wil beminnen.
Kijk naar je
gitaar. Kijk naar je handen. Luister naar je stem. Kijk in de spiegel. Begrijp
dat je het daarmee zal moeten doen.
Liefs,
Marie
Geen opmerkingen:
Een reactie posten