vrijdag 13 juli 2012

Brief aan D'Angelo


Beste D’Angelo,

Ik heb even weerstand geboden, maar kan toch niet anders dan je deze brief schrijven. Schrijf ik niet, dan slaap ik niet en zweet ik uit. Neem hem niet te persoonlijk, deze brief. Of juist wel. Begrijp hem zonder mijn taal te spreken. Zoek de tolk in je hart.

Het zit zo. Ik heb een behoorlijk nieuw, auw-auw-stout en onnavolgbaar allerliefst lief. En gisteren hadden we een discussie die meer dan op ruzie op een brief leek. Alleen de duif ontbrak. (De wonderen zijn de wereld nog niet uit, als de liefde je tegen wil en dank, tegen elk beter weten in, bij de lurven grijpt.) Onze discussie ging over jouw demonen. Over hoe ik in de virtuele ruimte het donkerbruin vermoeden dat in me woekert had geuit. Dat jij zaterdag op het podium van Gent Jazz weer te veel rommel tot dat ooit zo mooie lijf van je zal hebben genomen, waardoor de show maar half zo funky zal zijn als hij kan zijn. En dat na een decennium van stilte, worstelingen en veroordelingen, dat na de verbluffende comebackconcerten van afgelopen winter… dat na al die tijd de verslaving opnieuw heeft gewonnen van je talent en goesting om muziek te maken.

Het ging in de discussie niet eens zozeer over het eventuele vooroordeel. Want misschien zat het je op North Sea Jazz echt niet mee. Was je kanarie net gestorven, of had de backstagekat in je gitaarkoffer gekakt, waardoor je een uur te laat op het podium verscheen. Misschien had het publiek wel stof in de oren en was het wel een goed concert. Ik was er tenslotte niet zelf bij. Dat kan allemaal, maar daar ging het zelfs niet om.

Waar het wel over ging? Onszelf uiteraard en met ons de hele wereld die we tegelijkertijd liefhebben, verachten en willen veranderen. Dat je dan het beste bij jezelf begint, is klaar als een klontje. Maar hoe dan? Door niet te oordelen? Door niets te verwachten? Door duidelijke grenzen te trekken? Door te vergeven of te leren uit het verleden? Of is er geen ‘of’? Is er enkel: steeds opnieuw… ja dat.  

Ik zit ermee, met die vragen. Ik zit er flink mee. Ik voel de stekels op mijn rug maar wil geen cactus zijn. Ik hoor de bittere woorden die terloops uit me vloeien maar wil geen pompelmoes zijn. En toch – denk ik vaak boos – heb ik genoeg reden om een heel trotse pompelmoes of cactus te zijn. Maar ook al zijn dingen verklaarbaar, ze zijn niet zomaar goed te praten.

D’Angelo, duivelse engel van me. Ik kom hier niet uit en kan me wel een betere gids in dit doolhof bedenken. Ik beloof je één ding. Ik zal zaterdag vooraan komen staan en je bemoedigend toelachen. Ik zal mijn uiterste best doen om je niet af te schrijven als een mislukt product waarvoor ik te veel geld betaalde. Ik zal je zien voor de mens die je bent, met dezelfde vragen en angsten als een vrouw die na vijfentwintig jaar schrijven nog steeds de moed niet vond om een boek te maken. Ik zal je zien als de vrouw die zichzelf meisje blijft noemen, een vrouw die ondanks de zure nasmaak in haar mond en de stekels op haar rug met gulzige handen wil beminnen.

Kijk naar je gitaar. Kijk naar je handen. Luister naar je stem. Kijk in de spiegel. Begrijp dat je het daarmee zal moeten doen.

Liefs,
Marie


Geen opmerkingen:

Populaire berichten