Op deze luchtledige
dag wordt aan de kassa stilzwijgend steeds meer drank verkocht. Een man declameert
een boodschappenlijst en schreeuwt dat alles onzin is. Die kreet is minder
vreemd dan de zwarte band waarop in plastiek geschikte kip voorbijschuift, surrogaatsuiker,
bitterkoekjes. Het balkje dat schokkend voeding scheidt, heeft nog steeds geen
naam. Hoe vaak ook we iets hamerend herhalen, niets is in steen gebeiteld en de
eieren zijn nog vroeger dit jaar. Kijk naar de wankelende beurzen, naar het
sterrenstelsel, hoe alles in golfbewegingen tot ons komt, aan ons voorbij gaat.
Op feestjes leunen mensen dicht tegen elkaar. Ze voelen zacht en warm aan,
praten over een lente waarin er geen hokjes zijn, waarin ze in een zingende karavaan
grenzen voorbijlopen. Voor het oog van de camera willen ze handen warmen aan
het vuur, muren afbreken in het hoofd, in het reservaat dat ooit een continent
heette. Iedereen voelt: het moet anders met de overvloed. Wat nu normaal is, wordt
morgen het nieuwe raar. Wie uit de hoogste toren praat, wroet straks naar
woorden in de aarde. In de kringloopwinkel wachten de Beauvoir en E.L. James op
jonge ogen die hun taal vergeten zijn - en daarmee het verschil. De dichter tussen
hen in noemt liefde een tempel die stevige pilaren nodig heeft. In de barsten
haken ranken in elkaar. Spreeuwen schuimen in clusters de fluisterende hemel
af, op zoek naar takken om dicht bij elkaar in slaap te vallen. Maar ook zij
voelen de spagaat: bomen die elkaar liefhebben, staan niet in elkaars schaduw.
Dat is nog steeds waar, zelfs voorbij de poëzie, zelfs in dit kantelende
schrikkeljaar.
maandag 29 februari 2016
donderdag 25 februari 2016
Nog een brief aan papa (drie jaar later)
Lieve papa,
Ik heb deze week
te luid gepraat en draag een constant gapende honger met me mee, de honger van
een panter die rusteloos langs tralies draalt. Dit wijst net als wijde pupillen
op vermoeidheid, op adrenaline in overdrive, op nood aan vakantie. Maar het is ook
verwant met wat vandaag onvermijdelijk alweer drie jaar geleden is: jouw dood.
En dat het - tegen alle onderhuidse, standaard rouwregels in - nog steeds af en
toe verschrikkelijk zwaar is om daar ruimte voor te maken en het verdriet te
delen. Ik doe wat ik kan en maak er maar weer een verhaal van.
In Amsterdam valt
je sterfdatum samen met de herdenking van de Februaristaking in 1941. Of de
eenmaligheid van dat gebeuren in de oorlog een blijk is van heldenmoed, of net
van lafheid, ach, laten we deze vraag behendig omzeilen. Deze brief wil liever nog
eens onderzoeken hoe verdriet voelt, ook drie jaar later, omdat ik nog steeds rouw
en dat doe in een wereld die de dood het liefst negeert, het leven mijlenver
boven de dood plaatst. Je sterfdatum valt overigens ook bijna, op drie dagen
na, samen met een volle maan die ‘sneeuwmaan’ wordt genoemd. De waarheid van de
sterren doet er in deze geschreven speelruimte niet toe. Als ik over je dood
schrijf, vind ik enkel gevoel, een sneeuwmaan en oud zeer dat op moeizame dagen
nog altijd een overweldigend kluwen vormt. Ik sluip soms als een kat rond het
verdriet, wil het bij zijn nekvel grijpen, verlammen, tracht het voor te zijn
door het in de kiem te smoren. Maar ook dat nekvel blijkt het mijne te zijn,
het kippenvel, het verdriet, de kousenvoeten, het lawaai: ik ben het allemaal. Elk beeld schiet tekort en flitst zijn doel voorbij.
Alles is lachwekkend waar en tot in de onbenulligheid vaak herhaald.
Vandaag werden
rukwinden afgewisseld door lichte sneeuwval, stil strelende regen, dan weer
felle zon. Het weer ging echt alle kanten op en ik stak onbewust mijn tong uit
toen ik tussen twee schoolgebouwen over straat liep, ving een smeltende
sneeuwvlok op, en daarna nog één. Ik lachte om de eenvoudige smaak van water,
om mijn eigen schaamteloze gedrag. Verdriet maakt ouder, maar soms ook een beetje minder
volwassen. Alleen kinderen en dieren steken toch hun tong uit als ze daar zin
in hebben? In jouw nabije afwezigheid ben ik beide. Ik vond het natuurlijk ook
schoon, dat het uitgerekend vandaag sneeuwde. Want sneeuw, dat is bergvakantie.
Dat zijn de skiliften van februari, hoogtevehikels waarin we jaar op jaar tussen
tijd en ruimte zweefden, herinneringen ophaalden, terugblikten op het voorbije
jaar en een balans opmaakten die toekomstbestendig was. Sinds drie jaar maak
ik die balans zonder jou op, voor het eerst ben ik in Amsterdam op je
sterfdatum, voor het eerst voel ik vandaag voorzichtig dat een open wonde langzaam dicht lijkt te groeien. En toch weet ik
me weer geen houding te geven.
Er is één
weerbarstig toeval waar ik een uitgesproken mening over heb: je sterfdatum valt
samen met de uitbreiding van het Facebookduimpje. Naast de ‘like’ is er nu een
hartje. Daarnaast is er een smiley die met open mond de ogen dichtknijpt en een
smiley die misschien dood is, of met volle goesting aan orale seks wil
beginnen. Ik weet het niet goed wat ze moeten voorstellen, voor welk gereduceerd gevoel ze moeten staan. Er is ook nog een mannetje
dat links een traantje laat (of rechts, het is maar met welke ogen je kijkt) en een ander wezen dat last lijkt te hebben van
een rood aangelopen schedel, misschien omdat hij net als wij vaak op z’n hoofd krabt.
Wat moet ik met
die mannetjes, papa? Zijn ze niet gruwelijk obsceen in hun simplisme? Laat ik
even één beeld doortrekken. Stel dat verdriet in deze brief sneeuw is die op je
tong smelt. Delen we het verdriet dan als we zeggen: ‘Hé, wist je dat sneeuw
water wordt op je tong?’ Nee, dat heet herkenning. Die herkenning konden we
al kwijt met een ‘like’; een gebaar van aandacht dat volstond zonder meteen te betekenen dat
iets in de kern gedeeld en begrepen wordt. Want als je écht met elkaar wil
delen, dan moet je openstaan voor wat anders voelt. En die verschillende sneeuwkristallen,
het unieke aan verdriet, daar zijn geen smileys voor. Zolang we mens zijn,
papa, rest ons nog zoveel dat enkel met fijne kanttekeningen verteld kan worden,
met engelengeduld en soms duivels veel moeite. We hebben taal nodig die grenzen
opzoekt, ruimte biedt. Daarmee wordt alles bespreekbaar: naast verdriet ook het
grootste verschil. Jij snapt het wel, dat ik je daarom brieven blijf schrijven…
voorbij de herhaling alle beelden samen probeer te brengen tot ik er vat op krijg
en ze met mezelf deel.
Ik ga afsluiten
en naar ons favoriete Dylan-liedje luisteren. De dichter Dylan bezingt in The Ballad of Hollis Brown het verhaal
van een hongerige man die zo radeloos werd van de armoede dat hij zijn vrouw en
kinderen vermoordde. There’s seven people
dead on a south Dakota farm. Somewhere in the distance there’s seven new people
born. Het gaat maar door, daar is geen enkele smiley tegen bestand, papa. En
dat onontkoombare, dat steeds maar terugkerende, dat vormt één van de vele
universele verhalen die door hart en ziel snijden, als je met je dochter door
bergwegen slingert en naar cassettebandjes luistert, terwijl buiten de kou een
gevecht levert met de zon die door wil breken.
Ik mis je.
Godverdomme. Ik vloek in duizend talen vandaag. Ik heb je blasfemisch lief.
Kus,
Marie
P.S. Lieve meelezers,
laat die virtuele tranen dus maar links liggen. Vertel me liever over jouw
bergen, uitgestoken tongen, kristallen. Of deel muziek met elkaar, die stil
doet vallen.
zondag 14 februari 2016
Spidergawd: fysieke muziekbespiegelingen terug in de tijd
Wie zich op
datingsites profileert als ‘kieskeurige omnivoor die te klein is om in een
hokje te passen’, loopt de kans na een maand fijnheid meegevraagd te worden
naar waar de leuke date van houdt: zware gitaren. Logisch gevolg. Toch was ik zenuwachtig
voor het optreden van Spidergawd in de Amsterdamse concertzaal Bitterzoet. Op
Spotify trok ik dat gitaargeweld met goedkeurend gemak, maar hoe zou het live
bevallen? Een pruillipje of geforceerde duim in de lucht is in een eerste broze
maand erg onhandig. Had ik mezelf iets te overmoedig geprofileerd als nieuwsgierige
veelvraat, was het echt nodig geweest te vermelden dat ik vroeger Chaos A.D. van Sepultura in mijn
puberkamer bewaarde? Waarom had ik daar niet eerlijkheidshalve aan toegevoegd
dat ik amper vijf keer naar deze mummies had geluisterd en dat ik het cassettebandje
in 1993 ook al gebruikte om indruk te maken op de jongens?
Maar toen
Spidergawds lawaai het zaaltje overspoelde, gebeurde er iets mafs. Ik genoot! Meteen
én volop, vanuit diepe herinneringen die me meer dan twintig jaar terug katapulteerden.
Twee gehavende, kritische oren deden aanvankelijk nog een poging om het genot muzikaal
in het hier en nu te recenseren: de muzikanten speelden in sync, het geheel klonk melodieus en bevatte veelzijdige invloeden. Toen de leuke man vertelde dat drummer Kenneth Kapstad, die net
als andere bandleden ook bij Motorpsycho speelt, in jazzmuziek geschoold is,
knikte ik begripvol. Aha, zwarte invloeden, daarom vond ik dit zo leuk. De slepende
gitaarsolo’s knipoogden naar Hendrix en daardoor natuurlijk ook naar mijn favoriet Prince.
Oef, dit was geen doodgraversmuziek, maar eerder een muzikaal feestje met
psychedelische klanken.
In de tweede helft
van het optreden haakte ik net als de leuke man een beetje af: alles wat aanvankelijk
zo goed leek te gaan (het stuwende ritme, de synergie, de felheid!) ging
verloren in een rommelig geheel. De drums werden minder goed hoorbaar, de
geluidsman maakte er een zooitje van. Dat bood me echter de gelegenheid om verder te
analyseren waarom ik tijdens die eerste krachtige nummers zo genoten had. En
wat ontdekte ik? Dit genot was voorbij de associatieve referenties bovenal fysiek
én nostalgisch. Mijn hoofd ging enthousiast en op neer, zo hard dat zelfs de
meest verkrampte kwelduivels mijn schedelwand even loslieten en meedansten. Ik
werd tijdens die eerste nummers uit mijn dominante hoofd geblazen en kwam, in
tegenstelling tot bij heel soulvolle muziek, niet in mijn lichaam terecht, maar
in een fijn soort mentaal universum dat daarbuiten leeft. En toen besefte ik:
ik had dat cassettebandje van Chaos A.D. niet zozeer om
indruk te maken op een twaalfjarig klasgenootje, nee, ik koesterde mijn rock,
grunge- en metalcollectie op die leeftijd vooral om nog even ‘one of the boys’
te kunnen zijn. En ik mediteerde toen waarschijnlijk meer dan nu, maar dan
zonder kussentje.
Net als in mijn
prille pubertijd waren tijdens het optreden van Supergawd de vrouwen in de
minderheid. Twee handen volstonden om ze te tellen. Ik zag wel veel zwarte
t-shirts, staarten, kale hoofden en grijze haren. En bijna elk mannenhoofd deed
hetzelfde: het ging net als het mijne op en neer. Hier en daar zag ik ook
rompen naar voor en naar achter schuiven. Maar de horizontale as, die op soul
en funkconcerten volop benut wordt, daar gebeurde bitter weinig mee. Toen ik
het even probeerde en toch met mijn heupen draaide, draaide de stoere vrouw
voor mij zich geërgerd om. Of ik die handtas bij haar rug vandaan wilde halen.
Ik keek naar naar de bron van ergernis en vond het plots een stom ding dat niet
bij me paste.
Tegen de tijd dat
we de winteravond weer begroetten, begreep ik dat er drie redenen zijn waarom waarom
ik als jonge puber Bleach van Nirvana grijs draaide, waarom ik vrijwillig
verzoop in een XL-trui van Soundgarden, waarom ik proevend en positionerend luisterde naar Senser,
Clawfinger en Mudhoney, waarom ik op scoutsfeestjes als felste meisje
headbangde op Rage against the Machine. Ten eerste hield ik oprecht van het
zwaardere werk, zolang dat eerder begeleid werd door melodieën dan door
duisternis. Maar het maakte mijn hoofd ook toen heel vrij, het schudde me
letterlijk los van een kindertijd waarin er thuis alleen geluisterd werd naar
zorgvuldig gecomponeerde klassieke muziek, romantische chansons en af en toe
wat jazz. De zwaardere muziek bood ruimte, voor rebellie, voor anders zijn. Het
gaf me een stem die kon schreeuwen. En dat lawaai overstemde tegelijkertijd een luid aanwezige gedachtewereld.
Daarnaast bood
deze muziek me ook de kans om nog iets langer in de heerlijke
androgynie van de kindertijd te blijven lanterfanten. Ik verstopte mijn kleine borsten
in houthakkershemden en slobbertruien en bleef als één van de weinige meisjes nog veel met de jongens optrekken. Na een kindertijd waarin ik eigenlijk alleen
maar boeken had gelezen en boomhutten had gebouwd om die boeken te lezen, was
het een logische stap om met de jongens cassetjes uit te wisselen, jenever te drinken,
sigaretten te roken, over muziek te praten en af en toe nog eens doktertje te
spelen, al heette dat toen ‘waarheid, durven of doen’. Ze zeiden er eigenlijk
nooit iets over, dat ik een meisje was, laat staan dat ze lieten uitschijnen dat mijn mening daarom minder meetelde. Ik
hoorde er gewoon bij. Klinkt logisch en naturel allemaal, maar o wee, als u begrijpt hoe tijden veranderden. Als ik nu een nagel zou lakken bij elke paternalistische of onderschattende opmerking
die mannen tussen neus en lippen door tegen me maken, dan zou ik er altijd piekfijn gelakt uitzien. Gelukkig
prijs ik me gelukkig met heel wat mannen die net het omgekeerde doen en voor de
dissolvant zorgen. Of de harde
gitaren.
Mijn identiteit
veranderde samen met mijn muzieksmaak, toen ik vijftien werd en meer naar de
hiphop dreef, naar funk, soul en alle andere muziek die wel een beroep maakt op
heupen en borsten. Ik leerde met het hele hebben en houden blij te zijn. Maar
wat was het gisteren fijn om te ontdekken dat ik ook nog van ‘brainy’ muziek
kan genieten – en dat dat genot heel even genderloos, vrij en universeel mocht
zijn.
Op Valentijn
waren dit wat fysieke bespiegelingen over een oude, onmiskenbare liefde. Ik
loop naar de platenkast en trek daar Bleach uit. In de volgende zangles kruip
ik in de huid van Skin. ‘Why metal fans are brainier’? Deze fysieke
funk-adept zou daar graag eens een lichamelijke analyse over lezen. Volgens
mij is het hoofd een deel van het lichaam. Of ben ik dan de enige die dat hoofd
herkennend op een neer schudt?
Labels:
Andreas,
bitterzoet,
muziek,
pubertijd,
recensie,
rock,
spidergawd
Abonneren op:
Posts (Atom)
Populaire berichten
-
Woord vooraf: Deze brief kreeg de meeste reacties ooit op Huiverinkt, maar nooit een antwoord van de geadresseerde. Uiteraard werd ik op Gee...
-
Bepakt met een tas vol poëzie verliet ik gisteren de pendelbus die me naar het festivalterrein van het uitverkochte Beyond-festival in...
-
Lieve papa, Je weet dat het voor mij niet moeilijk is om woorden te vinden. Wel om ze te schrappen. Wat vertel ik nu? Voor een...
-
Op mijn bureaublad staan twee gedichtenmappen: 'Klaar ofzo' en 'In progress'. Spijtig genoeg is de laatste map veel groter d...