Ja, verliefd zijn op je acht kan. Ik was het alvast. Op Sam. Mijn dagboek uit ’89 toont drie hartjes, die in verschillende kleuren elkaar omringen. Twee cirkels kregen de namen Bert en Bo, maar het binnenste hartje heette Sam. Mocht in die tijd ‘stalken’ al opgenomen zijn in de Nederlandse taal, dan is dat de juiste term voor mijn gedrag. Maandenlang heb ik hem met trillende handen opgebeld om te vragen of hij wilde komen spelen. Soms was ik zo bang dat ik mijn mama naar zijn mama liet bellen. Tevergeefs. Hij moest altijd wel ergens anders gaan spelen, musiceren of knutselen.
Want Sam was verliefd op Lotje, later Lot en nog later Lotte. En hoe jaloers ik ook was, ik begreep het wel. Ik was ook een beetje verliefd op Lotje. Bij haar gaan spelen was veel spannender dan naar de Efteling gaan. Een spelletje ‘Wie is het?’ was waarschijnlijk het normaalste dat we ooit samen deden. De andere keren kwam ik met zelfgemaakte kaarsen thuis of met een hoofd vol Suzanne Vega. Die plaat hadden we uit de platenbak van één van Lotjes oudere zussen gehaald. Die zussen sliepen in de kelder (uit vrije wil), waren steeds in het zwart gekleed en brandden heel veel wierook. Als ze me tijdens een van mijn bezoekjes even aanspraken liep ik een week op wolkjes. Want een zus van Lot, dat was pas een echte oppergodin.
Hoe het komt dat personen die dood zijn zich steeds zeer fysiek in mijn hersenen nestelen, begrijp ik niet. De stem verdwijnt, de geur ook. Maar alle kleuren en vormen blijven. Ze had een mager, knokig lijfje, spitse vingers en dun blond haar waardoor je steeds haar schedel kon zien. Hadden we het moeten weten, hoe kwetsbaar ze was? We wisten het niet.
Lot was geen prinsesje waar elke jongen verliefd op werd. Lot was de ultieme tomboy. Ik herinner me een jeansbroek die na maanden sparen een gat vertoonde. Toen ze maandag op school aankwam, toonde ze trots de Goofy-lap die haar mama erop gestikt had. De bruine, gladde bergschoenen met rode veters vervolledigden haar imago van ultieme coolness. Ze was ook de allereerste die deze bergschoenen verving door combats. Dat haar spillebeentjes daardoor nog magerder leken, deerde niemand. Ze bleef de leukste. Als ik met haar in een boom klom, dan slaagde ze er steeds in om nog een tak hoger te belanden.
Of ik echt met Lot bevriend was? Ik weet het niet. Ze slaagde er heel natuurlijk in om achter zich een schare klasgenootjes te verzamelen, die allemaal haar beste vriend of vriendin wilden zijn. Soms was ik de uitverkorene. Een paar maanden lang. Maar nadat we de gekste verhalen hadden verzonnen, werd ze bevriend met de volgende in het lange rijtje wachtenden.
Toen ik haar eind jaren negentig op een festival tegenkwam, schrok ik van de dromerige blik in haar ogen. Niet omdat ik dacht dat ze droevig was, maar omdat ik me toen realiseerde dat dit het wel eens kon zijn. Die ultieme aantrekkingskracht, dat androgyne sexappeal. Ze was altijd vol leven en wilde ideeën, maar tegelijkertijd wist je nooit echt wie ze was. Dat bewezen de wolkjes in haar ogen.
We nestelden ons in het droge gras, deelden een pint en eindelijk kon ik het haar vertellen. Hoe ze tien jaar eerder mijn hart doorboord had, waarschijnlijk onbewust. We hadden, nog niet eens tien, een gezamenlijke fascinatie voor het oudste beroep ter wereld opgedaan. Hoewel ik toen nog dacht dat ‘neuken’ een andere woord voor ‘manken’ was, besloten we toneel te spelen. We bouwden een kamp in het bovenste deel van mijn kamer, met stoelen en lakens. Binnenin legden we een matras. Klopten op de imaginaire deuren, spraken prijzen af, hielden onze kleren aan en gingen op elkaar liggen. Ik herinner met het schuren van de jeansbroeken, hoe het een beetje pijn deed. Ik weet dat schaamte mijn wangen bekroop. Hoe haar blonde haar rook, kan ik me met de beste wil van de wereld niet herinneren. Wat ik wel nog weet, is dat we allebei de man wilden spelen. Dat we er toen maar mee ophielden en dat ze daarna snel naar huis ging. De dag erop werd ik door de hele klas uitgelachen. Lot had over ons spelletje verteld, en gezegd dat ik ‘een vieze’ was.
Nadat ik haar op de festivalweide dit verhaal verteld had, was het haar beurt om te schrikken. Ze wist het echt niet meer, of ik weet nu niet meer dat ze het wel wist. In ieder geval speet het haar. We lachten heel hard en ze trok me de dansvloer op. Uren later kuste ik haar op de wang en liep terug naar mijn vrienden. Achttien jaar en op wolkjes.
Een paar jaren en een kind later was ze plots dood. De tijdsbom in haar kwetsbaar lijfje was ontploft. Op haar begrafenis kwamen heel veel muzikanten haar te korte leven klank geven. Het boekje dat we na afloop kregen, bevatte gedichten die zij had geschreven. En een kunstwerk dat na een wedstrijd in een park beland was. Want Lot kon alles. Betoveren, knutselen, inspireren. Enkel ouder worden lukte haar niet zo goed.
Rest in peace, meid. Ik denk nog vaak aan je. En dat van Sam, dat heb ik je net als die andere episode al lang vergeven. Een dikke kus aan Lot, met kleine l en t en grote O geschreven.
In samenwerking met bloggend klasgenootje Sam Verhaert, die deel 1 schreef.
maandag 22 juni 2009
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Populaire berichten
-
Woord vooraf: Deze brief kreeg de meeste reacties ooit op Huiverinkt, maar nooit een antwoord van de geadresseerde. Uiteraard werd ik op Gee...
-
Bepakt met een tas vol poëzie verliet ik gisteren de pendelbus die me naar het festivalterrein van het uitverkochte Beyond-festival in...
-
Lieve papa, Je weet dat het voor mij niet moeilijk is om woorden te vinden. Wel om ze te schrappen. Wat vertel ik nu? Voor een...
-
Op mijn bureaublad staan twee gedichtenmappen: 'Klaar ofzo' en 'In progress'. Spijtig genoeg is de laatste map veel groter d...
3 opmerkingen:
Alweer een pareltje van een in memoriam. Nochtans niet bepaald het genre waarvan je hoopt dat iemand er nog veel zal 'moeten' schrijven.
mooimarie!
heel mooi
ik heb kippevel
(en kippevel is écht mooier zonder tussen-n)
Een reactie posten