maandag 7 september 2015

Het pleidooi van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders


Ik schraap de keel voor ik spreek en beloof niemand lastig te vallen met mijn duizend pagina’s diagnoses. Ik wil geen pillen geven aan een kind omdat het in een boom klimt of aan een man die om zijn moeder rouwt. Vandaag ben ik uitzonderlijk kort en fijnmazig van stof. Dat is een hele verademing nadat ik al decennia lang uit de context gerukt, uitgebreid en uitgebuit word. Over mijn rug worden bakken vol geld verdiend. Steeds meer zielen verliezen het contact met de grond onder hun voeten. Ze vergeten de wolken buiten hun hoofd.

Deze wantoestanden zullen niet verbazen, aangezien ik sinds mijn eerste verschijnen in 1952 samengesteld word door neurologen, epidemiologen, statistici, genetici, pediaters en godzijdank een paar gedragswetenschappers. Helaas missen in dit team de sjamanen, de deeltjes die ook golven zijn, de twijfel, de goede nachtslaap, het onbenoembare. In mijn plooien wordt het lichaam vergeten. Oude zielen die de kleuren van oneindige cijfers kennen, worden in mijn taal autisten genoemd. Ik weet niet eens wat mijn taal is. Is ze neurotisch? Die aandoening verdween uit mijn vierde editie, geloof ik. Stop, zoek niets op, verifieer niets, stel geen vragen. Classificeer niet, stop niet in vakjes, bijt niet op uw nagels, kras niet in uw polsen, spuug niet op mijn kaft. Al die dingen vraag ik u vandaag uitdrukkelijk niet.

Wat ik wel vraag? Vuur om in te branden. Ik wil beduimeld vergeten worden, ik zoek zwarte gaten, een verleden zonder bronvermelding. Ik wens blauwe vlammen die traag aan mijn glanzende pagina’s likken. Dat laatste klinkt verdomd freudiaans. Of poëtisch zelfs, een ernstige ‘factitious disorder’. Ach, het is hopeloos. Wie mij in twijfel trekt, lijdt immers aan een ‘oppositional defiant disorder’. Zo lach ik elke tegenstander in nieuwe lemma’s uit. Vijf cijfers met een punt ertussen. Terwijl ik een vinger wil zijn die aarzelend in de lucht blijft hangen. ‘L’inconscient, c’est le discours de l’autre.’ Met een verdwijnpunt onder de kromming. Een vraagteken in een stille, witte ruimte die de psychiater achterliet.

Lacan is mijn favoriet. Helaas zwijgt hij op mijn pagina’s als vermoord. ‘Ce que je cherche dans la parole, c’est la réponse de l’autre’. Ja, een antwoord van vuur dat met lucht speelt, van warme aarde, water dat mag blussen. Als ik moet blijven bestaan, wil ik voortaan tussen de regels ontroeren, laten glimlachen, twijfelen. Nu bied ik geen enkele oplossing. Ik ben een serieus genomen stickervel, een verzameling afwijkingen, ik ben stapelgek normaal. In mijn nachtmerries verschijn ik als een paspoort dat grenzen sluit, als een stempel die steeds weer fout geplaatst wordt, als davidsster, als einde van de Verlichting.

Ik wil een schouder zijn, liaan van de ziel, cactus, paddenstoel. Ik wil natuur zijn, gevoel, verbondenheid. Ik koester spiegelambities en loop over van relativeringsvermogen. Verbrand mij dus als het niet anders kan. Vertel echte verhalen, zonder mij. Luister naar elkaar. Die vergetelheid, dat is mijn wetsvoorstel, het enige oordeel dat ik wil dragen.


Kleine teen-noot: Ik schreef deze tekst vorige week, op maandagnacht, vlak voor de deadline van de schrijfwedstrijd 'Het parlement van de dingen'. Hij is helaas niet genomineerd. Maar niet getreurd, volgens mij bevat deze tekst ideeën die relevant genoeg zijn om met jullie te delen - of controversieel genoeg om ze op zijn minst bespreekbaar te maken. Bovendien kreeg ik door dit tegen de tijd (en met ontzettend veel goesting) te schrijven een idee dat misschien naast broodnodig ook levensvatbaar is. Ik pitch het binnenkort! 

Geen opmerkingen:

Populaire berichten