Lieve bomma, lieve Rachel Souritz,
Over een paar dagen, op maandag, zijt gij vijftien jaar dood. Normaal gezien ben ik vrij exact met data en de dagen waarop ze in inkt herinnerd worden, maar dat is nu allemaal een beetje anders. Want maandag ben ik moeër dan vandaag, dat weet ik nu al. Op maandag heb ik weer een paar dagen voor papa gezorgd. Misschien weet gij dat ook wel, weet gij ook hoe droevig ik ben, al durf ik daar niet zeker van te zijn.
Maar ik schrijf
dus nu. Want ik kijk naar buiten. De hele dag al speelt de zon een spel met
smeltende sneeuw. Ik twijfel tussen een boom zoeken, daar onder gaan zitten en mijn arm rond mijn knieën slaan, een visietekst herschrijven of een brief aan u. Ik kies in de eerste plaats voor de brief. Niet omdat ik daar per se
gelukkiger van word, maar omdat ik zo het meest bij mezelf blijf op een dag
waarop dat nodig is. Daar is soms daadkracht voor nodig, voor dat ‘bij jezelf
blijven’. Vooral als je naast borsten en billen een heel pfff-verhaal met je
meedraagt en daar graag uit wil ontsnappen. Maar waarschijnlijk leidt dat bij
jezelf blijven wel tot meer geluk, als vanzelf dus, al is het met een krop in
de keel.
Ik kijk graag
naar de foto op uw doodsprentje. Niet lang voor ge dood ging, heeft mijn nicht die foto’s van u gemaakt, op het terras van die
vijfde verdieping. Ze hoorden dus niet bij een van die vele reportages over de oorlog, maar waren net als deze brief een blijk van bewondering van een kleinkind. Toen de foto’s gemaakt werden,
was ik al lang niet meer het jongetje dat in de lift de vijf al wist staan,
maar ik was ook nog lang niet de vrouw die ik nu ben. En hoe gij op die foto in
die camera kijkt, dat durf ik nu nog niet.
Trots, is het. En
kracht. Ik voel weliswaar vulkanen in mijn lijf en watervallen die onder de
donderwolken soms nog schoner lijken. Ik heb er vertrouwen in dat ik nog veel ga
lachen en dat ik op een dag een vent ga vinden die wel raad weet met al dat
natuurgeweld. Daar twijfel ik eigenlijk niet aan.
Maar als er een camera op mij gericht is, dan kijk ik daar toch nogal schaapachtig
naar. Of ik probeer een beetje mysterieus te kijken. De mooiste foto’s van mij
worden stiekem gemaakt, of in het midden van een verhaal waarin ik opga. Maar
nooit zo open en bloot.
Als ge d’r nu nog
zou zijn, zou ik u dat willen vragen. Hoe dat ge dat doet, zo ongelooflijk
straf kijken. En daarnaast zou ik u willen vragen waar ge spijt van hebt, als
er dingen zijn die ge betreurt. In mijn vastberadenheid om hier sterker uit te
komen, probeer ik toch ook zacht te blijven. Ik probeer mensen dus dichtbij te
laten komen, maar zij die liegen tegen zichzelf hou ik steeds verder van me
weg. Ik ben daar wat strenger in geworden en vraag me soms af of dat me een ‘straffe
madam’ maakt of vooral een stuk eenzamer. Dat zou ik u allemaal willen vragen,
hoe dat ge dat in godsnaam allemaal overleefd hebt, dat verraad, dat overlijden
zo dicht bij u, dat leven met een man die in zowat alles anders was, behalve de
wereld willen verbeteren. En om welke dingen ge ’s avonds in bed het meest gehuild hebt.
Mijn blik
verschuift. De foto van hem is aan een meer gemaakt. In de zon, vandaar het licht. Hij lijkt
de kwetsbare van de twee, de zachtste, het vrouwtje bijna. Schijn bedriegt
waarschijnlijk, hij was diegene die de codes kraakte en strategieën bedacht, hij
hield van redeneren en niet van muziek. Gij zong de longen uit uw lijf, zelfs
toen dat niet meer goed lukte, en liet zo veel mensen met hun mond vol tanden
staan. Maar ook dat vraag ik mij soms af, hoe dat écht was. Niet in de
portretten van jullie twee, niet in de woordenwisselingen, niet in de minnaars en minnaressen om de kloof te dichten. Maar in de wijze waarop gij dingen in zijn oren
fluisterde. En hoe zacht hij uw rug moest strelen. Of ge daarom vroeg of het op
u af liet komen.
Maar daar zouden
zelfs geen woorden voor zijn, als ik het toch zou kunnen vragen.
Bomma, ik zie u
graag. Over vijf jaar schrijf ik u zeker weer. Misschien eerder. Denk aan mij,
ik denk aan u.
Slaap zacht,
mammele.