333
De baby
danst nog in mijn buik, hij koestert grotere ambities
dan indalen,
eerder komen dan nodig of het zoveelste gedicht zijn
op Gedichtendag
– zijn poëzie hecht niet aan gewoontes.
Het
wachten krijgt de smaak van vrouwenmantel en andere oude wijsheid,
het hart
van de ananas en onvindbaar frambozenblad stellen we uit
tot na
dit weekend, als ongeduld legitiem wordt - kan dat ooit?
Geen
enkele houding past me nog, gelukkig is er naast het lijf de taal
om dat
heel even te vergeten en kan ik wakend toekijken hoe een man
om wat
te doen te hebben, het huis nog mooier maakt dan het al was.
Stapels
boeken worden verschoven, erfstukken van hun plaats gehaald,
zodat planken
het laatste likje mahoniehouten verf krijgen
en het
Mozesmandje nog even een harige, slaperige bezoeker.
Zolang
de baby er nog niet is, staan we andere ensceneringen toe
om de
tijd te doden: een trompet van één van beide dode grootvaders,
een
laken uit een vorig leven en een spinnende kat.