Wie zich op
datingsites profileert als ‘kieskeurige omnivoor die te klein is om in een
hokje te passen’, loopt de kans na een maand fijnheid meegevraagd te worden
naar waar de leuke date van houdt: zware gitaren. Logisch gevolg. Toch was ik zenuwachtig
voor het optreden van Spidergawd in de Amsterdamse concertzaal Bitterzoet. Op
Spotify trok ik dat gitaargeweld met goedkeurend gemak, maar hoe zou het live
bevallen? Een pruillipje of geforceerde duim in de lucht is in een eerste broze
maand erg onhandig. Had ik mezelf iets te overmoedig geprofileerd als nieuwsgierige
veelvraat, was het echt nodig geweest te vermelden dat ik vroeger Chaos A.D. van Sepultura in mijn
puberkamer bewaarde? Waarom had ik daar niet eerlijkheidshalve aan toegevoegd
dat ik amper vijf keer naar deze mummies had geluisterd en dat ik het cassettebandje
in 1993 ook al gebruikte om indruk te maken op de jongens?
Maar toen
Spidergawds lawaai het zaaltje overspoelde, gebeurde er iets mafs. Ik genoot! Meteen
én volop, vanuit diepe herinneringen die me meer dan twintig jaar terug katapulteerden.
Twee gehavende, kritische oren deden aanvankelijk nog een poging om het genot muzikaal
in het hier en nu te recenseren: de muzikanten speelden in sync, het geheel klonk melodieus en bevatte veelzijdige invloeden. Toen de leuke man vertelde dat drummer Kenneth Kapstad, die net
als andere bandleden ook bij Motorpsycho speelt, in jazzmuziek geschoold is,
knikte ik begripvol. Aha, zwarte invloeden, daarom vond ik dit zo leuk. De slepende
gitaarsolo’s knipoogden naar Hendrix en daardoor natuurlijk ook naar mijn favoriet Prince.
Oef, dit was geen doodgraversmuziek, maar eerder een muzikaal feestje met
psychedelische klanken.
In de tweede helft
van het optreden haakte ik net als de leuke man een beetje af: alles wat aanvankelijk
zo goed leek te gaan (het stuwende ritme, de synergie, de felheid!) ging
verloren in een rommelig geheel. De drums werden minder goed hoorbaar, de
geluidsman maakte er een zooitje van. Dat bood me echter de gelegenheid om verder te
analyseren waarom ik tijdens die eerste krachtige nummers zo genoten had. En
wat ontdekte ik? Dit genot was voorbij de associatieve referenties bovenal fysiek
én nostalgisch. Mijn hoofd ging enthousiast en op neer, zo hard dat zelfs de
meest verkrampte kwelduivels mijn schedelwand even loslieten en meedansten. Ik
werd tijdens die eerste nummers uit mijn dominante hoofd geblazen en kwam, in
tegenstelling tot bij heel soulvolle muziek, niet in mijn lichaam terecht, maar
in een fijn soort mentaal universum dat daarbuiten leeft. En toen besefte ik:
ik had dat cassettebandje van Chaos A.D. niet zozeer om
indruk te maken op een twaalfjarig klasgenootje, nee, ik koesterde mijn rock,
grunge- en metalcollectie op die leeftijd vooral om nog even ‘one of the boys’
te kunnen zijn. En ik mediteerde toen waarschijnlijk meer dan nu, maar dan
zonder kussentje.
Net als in mijn
prille pubertijd waren tijdens het optreden van Supergawd de vrouwen in de
minderheid. Twee handen volstonden om ze te tellen. Ik zag wel veel zwarte
t-shirts, staarten, kale hoofden en grijze haren. En bijna elk mannenhoofd deed
hetzelfde: het ging net als het mijne op en neer. Hier en daar zag ik ook
rompen naar voor en naar achter schuiven. Maar de horizontale as, die op soul
en funkconcerten volop benut wordt, daar gebeurde bitter weinig mee. Toen ik
het even probeerde en toch met mijn heupen draaide, draaide de stoere vrouw
voor mij zich geërgerd om. Of ik die handtas bij haar rug vandaan wilde halen.
Ik keek naar naar de bron van ergernis en vond het plots een stom ding dat niet
bij me paste.
Tegen de tijd dat
we de winteravond weer begroetten, begreep ik dat er drie redenen zijn waarom waarom
ik als jonge puber Bleach van Nirvana grijs draaide, waarom ik vrijwillig
verzoop in een XL-trui van Soundgarden, waarom ik proevend en positionerend luisterde naar Senser,
Clawfinger en Mudhoney, waarom ik op scoutsfeestjes als felste meisje
headbangde op Rage against the Machine. Ten eerste hield ik oprecht van het
zwaardere werk, zolang dat eerder begeleid werd door melodieën dan door
duisternis. Maar het maakte mijn hoofd ook toen heel vrij, het schudde me
letterlijk los van een kindertijd waarin er thuis alleen geluisterd werd naar
zorgvuldig gecomponeerde klassieke muziek, romantische chansons en af en toe
wat jazz. De zwaardere muziek bood ruimte, voor rebellie, voor anders zijn. Het
gaf me een stem die kon schreeuwen. En dat lawaai overstemde tegelijkertijd een luid aanwezige gedachtewereld.
Daarnaast bood
deze muziek me ook de kans om nog iets langer in de heerlijke
androgynie van de kindertijd te blijven lanterfanten. Ik verstopte mijn kleine borsten
in houthakkershemden en slobbertruien en bleef als één van de weinige meisjes nog veel met de jongens optrekken. Na een kindertijd waarin ik eigenlijk alleen
maar boeken had gelezen en boomhutten had gebouwd om die boeken te lezen, was
het een logische stap om met de jongens cassetjes uit te wisselen, jenever te drinken,
sigaretten te roken, over muziek te praten en af en toe nog eens doktertje te
spelen, al heette dat toen ‘waarheid, durven of doen’. Ze zeiden er eigenlijk
nooit iets over, dat ik een meisje was, laat staan dat ze lieten uitschijnen dat mijn mening daarom minder meetelde. Ik
hoorde er gewoon bij. Klinkt logisch en naturel allemaal, maar o wee, als u begrijpt hoe tijden veranderden. Als ik nu een nagel zou lakken bij elke paternalistische of onderschattende opmerking
die mannen tussen neus en lippen door tegen me maken, dan zou ik er altijd piekfijn gelakt uitzien. Gelukkig
prijs ik me gelukkig met heel wat mannen die net het omgekeerde doen en voor de
dissolvant zorgen. Of de harde
gitaren.
Mijn identiteit
veranderde samen met mijn muzieksmaak, toen ik vijftien werd en meer naar de
hiphop dreef, naar funk, soul en alle andere muziek die wel een beroep maakt op
heupen en borsten. Ik leerde met het hele hebben en houden blij te zijn. Maar
wat was het gisteren fijn om te ontdekken dat ik ook nog van ‘brainy’ muziek
kan genieten – en dat dat genot heel even genderloos, vrij en universeel mocht
zijn.
Op Valentijn
waren dit wat fysieke bespiegelingen over een oude, onmiskenbare liefde. Ik
loop naar de platenkast en trek daar Bleach uit. In de volgende zangles kruip
ik in de huid van Skin. ‘Why metal fans are brainier’? Deze fysieke
funk-adept zou daar graag eens een lichamelijke analyse over lezen. Volgens
mij is het hoofd een deel van het lichaam. Of ben ik dan de enige die dat hoofd
herkennend op een neer schudt?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten