zaterdag 8 april 2023

Afscheidsbrief aan Luuk (1978-2023)


Lieve Luuk,
 
Sinds die vermaledijde woensdagochtend in maart dat ik online las dat je hart je in je slaap overmeesterd en tegelijkertijd in de steek gelaten had, wil ik je al een brief schrijven. We zijn nu bijna een twijfelende lentemaand verder. Je miste paasbloemen in de berm van de weg en het koppeltje futen dat in het water gestaag een nest bouwt, met bladeren van modder en twijgjes die alle kanten op vertakken. Je miste ijzige slagregens en verrassende nachtelijke kou. De maan werd voor het eerst sinds je geboorte vol zonder dat je haar invloed voelde. Ook miste je het eerste onmiskenbare lentegevoel en de eerste Goede Vrijdag, een bizarre naam voor een dag waarop een man aan het kruis genageld en gestenigd werd. Maar misschien is Goede Vrijdag wel de meest geschikte dag om in de stad die jij in je hart sloot afscheid van jou te nemen. Jij, eindeloos Goede Ziel.
 
Je hebt mij meerdere keren gezegd dat je jaloers was op mijn pen, noemde mij – ik citeer - ‘één van de zeldzame scribenten die ervoor kan zorgen dat ik kippenvel krijg.’ ‘Ik ben daarvan zeer onder de indruk’, schreef je, ‘mij lukt dat voor geen meter’. Toen ik antwoordde dat ik jouw sprankelende taalspel en spitsvondige humor in het Nederlands én Engels benijdde en in dat opzicht niet eens tot je kwetsbare enkels kwam, weerlegde je droog dat complimenten niet nodig waren. Ik was tenslotte diegene die zonder enige ironie schreef en dat moest jij duidelijk nog afleren. Je wilde dapper schrijven, met open vizier. Want, ‘ironie is juist het doekje voor het bloeden, de fopsneus waar je je als schrijver achter verschuilt’. Nogmaals dankjewel, lieve Luuk, maar ik vraag me die hele, of toch bijna volle, grillige lentemaand regelmatig af of het me ooit gelukt is om jou een compliment te geven dat je niet tien keer versterkt naar me terugkaatste. 
 
Misschien is dat ook de reden dat onze vriendschap de laatste zes jaar in stilte verwaterde, op wat sporadische appjes na, nadat eind 2016 de Liefde met hoofdletter in mijn leven kwam. De reden van onze verwijdering lijkt me niet de vleselijke belichaming van deze liefde, maar eerder dat liefde van de zachte, stromende soort, werkelijk iedereen in het zonlicht plaatst. En om de een of andere reden scanden jouw ogen, als we samen waren, meteen waar mijn schaduw viel, leek het koelste plekje jou het meest veilig en vertrouwd. ‘Ik ben een tiny grasshopper in jouw aanwezigheid’, grapte je, terwijl ik jou als stevige rots zag waarop insecten uitrusten en hun nat geworden vleugels in het zonlicht laten drogen. Ik zag een hart dat voor iedereen ruimte maakte. En dat is, hoe cliché het ook klinkt, ontzettend zeldzaam en dus ongelofelijke schoon, Luuk. In mijn herinneringen heb ik dit onevenwicht ook uitgesproken en hoef ik mezelf niet voor mijn kop te slaan, omdat ik dit pas in een brief aan een dode opschrijf. Maar jij was bovenal de rots, het zonlicht. Luuk, de bron van warmte en steun, in zoveel levens. Nog meer dan een scherp en grappig brein was jij een gouden hart op pootjes. Neil Young kan zijn zoektocht staken.
 
Luuk Van Huët. Wat zal ik nog over jou schrijven? Welke anekdotes vertellen tussen de regels het meest, bestaan er ook anekdokters, waar vindt het licht zijn weg? En tussendoor, waarom heb jij op Facebook twee puntjes op de ë in je familienaam geplaatst? Zonderling, wat is daar het tegenovergestelde van, Luuk? Is dat de meerling, de zielsverwant waar we eeuwig naar op zoek zijn? Jij weefde een netwerk van zielsverwanten in deze stad, spon draden tussen verschillende werelden. Ik weet niet hoe eenzaam je je gevoeld hebt en hoe ik je had kunnen helpen. Die kwetsbare afstand bewaakte je goed, behalve die ene keer in september 2016, toen je gevoelige hart door een koortsaanval harder moest werken en je in het ziekenhuis belandde voor onderzoeken en naalden die je aders niet wisten te vinden. Je reikte angstig naar me uit en vroeg of ik naast grommende panterkrachten ook zachte reiki op afstand kon geven, om jou rustig te maken. In die hulpvraag zat geen greintje ironie of ongeloof. 
 
Elke keer dat je het gevoel had dat jij kon helpen, was je daar. Toen Prince overleed, een paar dagen nadat mijn arm na een verkeersongeluk werkeloos in een mitella belandde, kwam je een lekkere, paarse schotel van wilde rijst voor me maken. Uiteraard zorgde je voor een portie voor de dag erna en eentje om in te vriezen. Je vond het heerlijk om een verdwaalde Belg op sleeptouw te nemen, de microfoon in haar handen te duwen en ik leerde met jouw ogen bruisende en duistere en duister-bruisende plekjes in Amsterdam kennen. Tot mijn verbazing leerde ik dat Loesje niet één vrouw met een jaloersmakend scherp pennetje is, maar een wisselende groep van leuke mensen bij wie het hart nét iets linkser in de borstkas het bloed rondpompt. Met jou schrijvend aan mijn zijde werd ik zelf ook Loesje.
 
Lieve Luuk. Ik heb zo genoten van je loyale vriendschap, van je grapjes, lieve attenties en hilarische uitspraken. Toen ik na de dood van mijn vader een tijd – oh ironie! - onder een mannelijk alter ego schreef, vond ik op een blauwe maandag een ros opplaksnorretje in mijn brievenbus. Zonder afzender. Pas later schreef je de tekst erbij: ‘Wat betreft rosse snorren is het net als met een sausage fest: if you can't beat them, join them!’ Enkele gevleugelde uitspraken zou ik zo, met Delfts blauw omrand, op tegeltjes in de toiletruimtes van deze stad willen ophangen. Zodat mensen tijdens hun moment van intieme ontlading, jouw grappige wijsheden kunnen blijven savoureren, ook als ze heerlijk multi-interpretabel zijn. ‘Trollen die onder de brug uit komen om met hun knotsen te zwaaien, verdienen het om te verstenen als ze in de zon komen.’
 
Of wat je zei over Occupy Amsterdam, in de tijd dat we elkaar leerden kennen. Toen de reputatie van het stelletje rebellen op het Beursplein ‘in het doucheputje der linksige vaagheid dreigde te verdwijnen’ en er steeds meer heftige interne discussies ontstonden, schreef je: ‘De gast met de Indianentooi was een rots in de branding. Dat zegt wel wat.’ En even later, een uitdrukking die nog veel breder van toepassing blijkt. ‘Lichtpuntjes zijn er hopelijk nog wel te vinden, al blijken ze soms de koplampen van een aanstormende bus te zijn.’
 
Je nam me mee naar bijeenkomsten van de We Are Here groep, naar demonstraties tegen de zoveelste oorlog, naar General Assembly’s in het Maagdenhuis. Je stimuleerde me om, naar analogie met de winden van verandering die door de universiteitsgangen bliezen, mensen te verzamelen in ‘Rethink HvA’, omdat ook broertjes met een minderwaardigheidscomplex over rebelse gedachten kunnen beschikken die stoffige systemen en holle macht flink op kunnen schudden, zoals vrouw Holle dat met haar kussen kan. 
 
Jij begreep dat het kon sneeuwen in april en voelde met me mee toen ik in dieppaarse rouw belandde, je gaf me krijt om poëzie op tegels te kalken toen ik zoveel keelpijn had van het machteloos schreeuwen, dat ik geen woord meer uit kon brengen. ‘Ik ken het gevoel voor zover je het gevoel kan kennen bij iemand anders. En ik blijf me afvragen hoe ik in jouw geval (en dat van anderen) kan helpen.’ Het lijkt terugblikkend, je levenscredo. Altijd weer klaarstaan, mensen steunen, schrijvers helpen, omdat - weer jouw woorden – ‘schrijvers elkaar niet moeten afbekken, maar elkaar moeten helpen.’
 
Daar zijn waar dingen in beweging komen, waar het schuurt en knarst, waar de lucht naar revolutie ruikt, waar er galmend gelachen of flink gegriezeld wordt, waar het toegestaan is om groots te dromen. En ook: daar zijn waar er pijn is, waar zachtheid nodig is, waar de taart niet eerlijk verdeeld wordt, daar waar een grapje kan helen, een hand kan helpen. Een hand op de schouder, een hand op het kwetsbare hart. Ik gebruik de tegenwoordige tijd, omdat we daar allemaal zoveel van kunnen leren. Van jou.
 
Ik groet je, lieve Luuk, ik zie je graag. En eindig met de eerste woorden die jij mij ooit schreef. Ze zijn volgens mij bedoeld voor iedereen die ze kan gebruiken.
 
‘Sterkte met alles’.
 
Liefs,
Marie

Populaire berichten