dinsdag 27 februari 2024

Nog een brief aan papa (elf jaar na zijn dood)


Lieve papa,

Zelfs als de doden bij leven een encyclopedisch geheugen hadden en hun mémoires opbouwden rond oplopende nummerplaten en legendarische kampeer- of skivakanties, hebben ze na de dood niets aan cijfers. Ik klamp me minder dan jij aan data vast en heb steeds meer met de cyclus van de maan, die vol aan de hemel stond toen je elf jaar geleden op 25 februari stierf. Jij voelde haar zuigen, de mooie maan, de sterren van Hawking zongen je toe en lokten je tot nietig as, tot zwevend stof. Je keek nog een laatste keer naar je favoriete vertolking van Carmen, door de pittige Julia Migenes Johnson en in de vroege avond stierf je, terwijl er onder de douche in Amsterdam een niet te mis te verstane glinsterende regen over me heen stroomde. Je oudste stiefkleindochter scharrelde rond de poten van het bed in de woonkamer. Dat je daar stierf, warm omringd, is elf jaar later nog steeds een troostende gedachte die me vervult met dankbaarheid.  

Op je sterfdatum reisden we elf jaar later met de trein van Krakau naar Berlijn. ‘We’, dat zijn je oudste dochter, haar leuke vent die je nooit ontmoette en je oudste kleinzoon, die een grote voorliefde voor cijfers van je erfde en die me zo vaak aan jou laat denken, al is hij wel een brutalere en explosievere versie van het wijze en koppige karakter dat me zo vertrouwd is. De avond voordien hadden we bij valavond nog een vluchtig bezoekje gebracht aan het koninklijke Wawel-paleis op de heuvel, op de oever van de Wisla. Er waren nog maar een paar tickets beschikbaar voor de vele exposities die er in de hoeken van het paleisdomein te zien waren. De suppoosten zagen in je zesjarige kleinzoon wel een ‘echte’ jongen, met een fetisj voor blikkerende zwaarden en messen. Ik maakte duidelijk dat hij gelukkig niets heeft met militaristisch vertoon. Daarbij denkt hij, netjes in lijn met zijn ouders, vooral aan oorlog en geweld, woorden die hij koppelt aan de dood en diep verdriet, meer dan aan mannelijke kracht of sensatie. Dat hij vier maanden samenleefde met tweelingbroers die door de oorlog in Oekraïne gescheiden leefden van hun papa, slikte ik voor de gelegenheid in. Ook vroeg ik niet waar de zaal met de mooiste priemgetallen was. We kozen vrij lukraak voor de verzameling stenen, vooral brokstukken van eeuwenoude zuilen, in het lapidarium. 

Het gevoel rond te wandelen in een bevreemdende verzameling van irrationele getallen, kon ik ook in deze kelder niet van me afschudden. Zoveel moeite kost het me de laatste maanden om de omringende wereld te ontcijferen en me er met redelijkheid en hoop op een collectieve toekomst toe te verhouden. Ik slaag er evenmin in om de zinnen in deze brief kort te houden, papa. Ik hol van komma naar komma, van verontwaardiging naar wanhoop en bots tegen de muren van mijn eigen woede. ’s Ochtends word ik wakker met builen op mijn hoofd waar ik me voor schaam. Ja, zo ongelofelijk woest ben ik, om de genocide in Palestina, dit toppunt van onrecht en westerse medeplichtigheid. Op de kwaadste momenten verval ik in ongerichte woede. Zelfs de literatuur verdient dan mijn toorn. Belachelijk hé, papa? 

In de trein naar Berlijn deelden we de coupé met een vader en zijn zoontje. Het kind was hoogstens een jaar of acht, maar zijn forse bouw maakte dat ik hem bij de eerste oogopslag wat ouder schatte. Nadat hij met snoepjes even uitreikte naar je kleinzoon, stokte de interactie, verhinderd door een brede taalkloof. De volwassenen verdwenen in boeken. Mijn liefste las verder in ‘Homegoing’ van de Ghanese Yaa Gyasi, de Poolse vader was verdiept in een Pools boek dat ‘Wojna i sezon’ (‘Oorlog en seizoen’) heette. Ik las in het tweede boek van Rachel Cusks trilogie hoe de verteller in gesprek raakte met Pavel, een Poolse bouwvakker in haar Londense huis, die bij het zien van een Poolse vertaling van haar werk in de boekenkast vurig maar tevergeefs hoopt dat ze zijn taal spreekt en dat ze hem zal verstaan. Je kleinzoon keek grinnikend naar de woordeloze capriolen van Grizzy en tientallen lemmings die de bruine beer tormenteerden. Het Poolse kind tikte driftig op het gebarsten scherm van de smartphone in zijn linkerhand. De eliminatie van landen in het Midden-Oosten vergde zijn opperste concentratie. Met een zucht van opluchting voltooide hij de missie in Syrië, vervolgens schoof een mollig vingertje richting Afghanistan. De beelden in schreeuwerige kleuren gingen iets te snel om te zien of Palestina überhaupt genoemd werd op deze kaart. 

Plots werd de stilte onderbroken door de man die naast het gangpad de zesde plek in de coupé bezet hield. Zijn enorme handen, die hij kuis gevouwen voor zijn kruis hield, waren me al opgevallen. Hij bleek net als de Poolse man in Cusks boek Pavel te heten. Deze Pavel, treinreiziger en briefpersonage in wording, was elektricien. Hij reisde van Krakau, zijn geboortestad, naar Berlijn, waar hij dubbel zoveel kon verdienen met grote klussen in scholen en andere openbare gebouwen. Wij vertelden hem in eenvoudig Engels over onze tiendaagse rondreis door Polen en de laatste dagen aan de voet van het Tatra-gebergte, in dorpen waar houten huizen omringd worden door druk autoverkeer en de pregnante geur van bruinkool. Het wintersportoord Zakopane was vreselijk, zei Pavel, ‘full of Arabs en Russians’. Het blok in mijn buik werd groter en harder, ik dook in mijn telefoon om een bericht te sturen aan de Syrisch-Palestijnse dichter Ghayath Almadhoun. Had hij misschien tijd om ’s avonds in Berlijn af te spreken? Ook hij bleek onderweg, uit India. Maar misschien wilde ik in maart naar zijn boekpresentatie in Amsterdam komen? Hem volg ik sinds 7 oktober intensiever op sociale media, waar hij vreselijke optelsommen plaatst: 122 dode familieleden sinds begin oktober (op 24 januari), 133 dode journalisten (eind februari), of een post die een overzicht geeft van alle censuur en ‘cancellations’ die pro-Palestijnse stemmen, van Adania Shibli tot Bernie Sanders, in Duitsland treffen. Geen van zijn succesvolle boeken werd ooit in het Pools vertaald, zei Ghayath. Ik realiseerde me dat ik de afgelopen tien dagen amper moslims in het Poolse straatbeeld had geregistreerd. En keerde terug naar het boek in mijn schoot.

Een hoofdstuk later leunde je kleinzoon gelukzalig tegen de dikke buik van Pavel aan. Hij leerde hem Nederlands met de prentjes op de Dobble-kaarten en toonde hem met atypisch engelengeduld hoe je sudoku speelt met zes letters, zonder geplaagd te worden door het misleidende verlangen om er woorden van te maken. Pavel woelde ontroerd door zijn volle haardos en keek ons verrukt aan, met ogen die bijna net zo hard glansden als zijn kale schedel. Ongelofelijk, een paar uurtjes met dit kind en hij werd al beschouwd als een vriend! Wat een openheid, wat een vertrouwen! Tussendoor vertelde Pavel over zijn jeugd. Hij was dertien toen de muur viel en herinnerde zich van de Sovjettijd vooral het grote standbeeld van Lenin in de buitenwijk waar hij opgroeide. Hoe er altijd twee bewakers stonden en hoe wonderlijk het was dat er toch een keer dynamiet aan Lenins voeten werd geplaatst. Maar ook deze Vladimir bleek behoorlijk onwrikbaar op zijn sokkel te staan, bij de explosie verloor de stenen leider slechts een stukje teen. Ook de nacht dat Lenins ‘cojones’ vuurrood waren geverfd was een legendarische jeugdherinnering van Pavel. Terwijl hij nog steeds met geveinsde interesse naar de kaarten keek die je kleinzoon vervaarlijk dicht bij zijn kruis neerlegde, praatte hij verder. Hij had een hartsgrondige hekel aan dictators. En Netanyahu? Dat was er ook een, wat hij nu deed in Palestina, viel in geen enkel opzicht goed te praten, hoe complex het daar ook is, ook al stikt het daar van ‘terroristen die met bomgordels om geboren worden’. Ik vertelde dat ik bij het ontbijt beelden had gezien van vliegerende kinderen in de buurt van Rafah, die tijdens het spelen gebombardeerd werden met witte fosfor. Pavel schudde vol ongeloof zijn hoofd. ‘This has to stop.’

Het bleef me de hele dag bij, hoe één mens zoveel contrasterende stelligheden, zoveel uitgesproken standpunten kan herbergen. Hoe mildheid hand in hand kan gaan met meedogenloos racisme. En vooral: hoe bewonderenswaardig krachtig een kinderziel is, die dwars door die morele verwarring heen prikt, op zoek naar de ‘homo ludens’ in elke medereiziger, bereid om in ieder mens de diepste wil om te verbinden aan te spreken. Op de bus die ons voor het avondeten van het hotel bij de Berlijnse East Side Gallery naar Friedrichshain bracht, zat in tegenover de mooiste jonge vrouw van de hele vakantie. Ze sprak klaterend Italiaans. Mijn oog viel op hoofddoekjes en kleurrijke sjaals. Ik zag allerlei huidskleuren en mijn oren laafden zich aan de stromende waterval van zoveel verschillende klanken. Er ontstond weer ruimte in mijn buik.

Misschien had ik het tijdens dit Berlijnse verblijf beter niet gelezen, lieve papa, dat het stadsbestuur een motie heeft aangenomen om een brochure te gebruiken op middelbare scholen waar de Nakba van 1948 een mythe werd genoemd. Misschien moet ik sowieso niets meer verwachten van een moreel kompas, als het in handen ligt van de gevestigde macht, met een lange geschiedenis van medeplichtigheid, opportunisme, wegkijken en met twee maten meten. Ik wil weten wat er echt gebeurd is, ik wil zoeken naar de waarheid achter een zogenaamde mythe, naar de mythe in de geldende norm, ik wil verhalen die deel uitmaken van mijn eigen identiteit en die me blind maken voor de ander, ontrafelen. Laat me werk lezen van auteurs die gecensureerd worden, woorden die de overgeleverde canon in ‘zijn’ kale naaktheid tonen, zinnen die naast rijkdom ook ontoereikendheid blootleggen, naast feiten ook leugens.  

Misschien beweeg ik me steeds verder van je weg. Je bent al zo lang dood, papa, ik herinner me steeds minder. De herinneringen vormen een steeds kleinere collectie, die met de tijd ook steeds verder vervormt. Ik weet niet waar je verzameling Poolse kunstaffiches ligt, ik kan me amper nog voor de geest halen waarom je zo graag naar Warschau reisde. In mijn pubertijd vond ik in een bureaulade jouw brief waarmee je je lidmaatschap van de Kommunistische Partij stopzette. Ik herinner me geen datum, geen argumenten, maar de teleurstelling maakte diepe indruk. Ik weet evenmin of jij ook zou grinniken om het verhaal van de rood geschilderde kloten, of wat voor jou, naast gedichten die niet rijmen, de ergste vorm van heiligschennis was. Maar ik weet dat jij ook graag naar de hoogste priemgetallen zocht, dat je je eindeloos kon verwonderen over het mysterie van de maan en de sterren. Je stond met beide benen in de wereld, je was een geaarde man, een trouwe vader, een stabiele factor in mijn jeugd. Ik herinner me ook je abstracte tekeningen als ik je vroeg om in mijn poëziealbum te tekenen, hoe je je terugtrok als de spanningen in huis hoog opliepen, als een weekdier in een schelp, hoe machteloos je je voelde tegenover nietsontziende woede. 

En ik herken je in je kleinzoon, ik weet zeker dat je je ook zou verwarmen aan zijn onbevangenheid, aan zijn willen weten, recht door zee, in zoutmijnen en sterrenstelsels. Ik ben er zeker van dat hij me binnenkort ook zal kunnen uitleggen hoe je een Rubik’s Cube oplost, ik voorzie dat ik het vervolgens meteen weer zal vergeten, omdat mijn hersenen uiteindelijk toch andere kronkels kennen, omdat ik meer talent heb voor caleidoscopie en dan voor rekenkunde.

Ik heb in Polen geen enkele keer wodka gedronken, papa, wel een paar keer warme wijn, met kruidnagel die de zure smaak verdoezelt. De tijd van een likeurtje na een dag in de besneeuwde bergen lijkt voorgoed voorbij, papa. De lente was al aangebroken in Polen, de sneeuwschoenen en jouw zwarte skibroek bleven loodzwaar wegen in de koffers. De dalpistes bleken witte hoopjes opgespoten verbeelding, gesmolten tot bruine drab. Misschien valt er op de hoogste toppen nog meer te vinden, een sneeuwarend misschien, een bruine beer, een lynx zelfs, met zachte pluimpjes op de oren, de bergversie van onze geliefde panter. Maar zo hoog kunnen we deze winter enkel nog in brieven reizen, ga je mee?

Veel liefs,
Marie





Populaire berichten