Gedicht 120
Liefje, toen ik je hartje
razendsnel het mijne zag veroveren
werd ik stil en kon ik
alleen maar naar je kijken.
Je vader zei achteraf dat
hij geen contact met me kon maken,
maar ik voelde hem naast
me, ook al bekeken we jou op andere schermen.
Ik zag hem in jou
stromen, zoals ik jou al in zijn ogen zag
toen ik voor het eerst
naakt voor hem stond
en wij elkaars naam nog
niet wisten.
Namen zijn mooi
meegenomen
maar niet nodig om te
houden van.
Daar weet jij alles van,
en herinner je ons aan.
Kleintje, je leek wel
bovenal een hart, een ritme,
een gulden snede in
beginnend vlees en pompend bloed gegoten,
een hart met daaromheen
een groot hoofd met een zichtbare kaaklijn en neus,
en ook twee beentjes en
twee armpjes,
een van elk opgetrokken,
het andere schopte, sloeg je pijlsnel voor je uit.
Misschien moet ik de
illusie opgeven
dat er een zenmeester in
mij groeit.
Je bent vandaag
tweeënhalve centimeter, waarschijnlijk steek je morgen
de draak met de lengte
van vandaag.
Nu ik dit schrijf, voel
ik tranen prikken, vanochtend lachte mijn hart
en haalde ik diep adem,
terwijl we je verwelkomden, opnieuw en opnieuw.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten