Vlaanderen,
U bij aanvang van deze brief meteen ‘Arm Vlaanderen’ noemen, zou niet eigen voelen, niet echt, te makkelijk, te vaak gezegd. Absoluut waar, maar verder ook niet klaar of verduidelijkend. U ‘lief’ noemen, zou weliswaar een deel van mijn nostalgische sentimenten vatten, maar het zou mijn teleurstelling en woede over wat er op uw grondgebied gebeurt maskeren, het zou een spirituele bypass zijn waar mijn verontwaardigde hart op neerkijkt en de kloof verbergen die ik al voelde toen ik in uw klei opgroeide en die sinds ik u bijna tien jaar geleden verliet voor Nederland, alleen nog maar groter is geworden. De groeiende afstand maakt me misschien ook milder, maar niet mild genoeg om u lief te noemen, zeker nu niet.
‘Beste Vlaanderen’ zou ronduit ridicuul klinken, wat u bent
het beste niet, ook al wil een aanzienlijk percentage van uw bevolking dat
krampachtig graag geloven. U bent onooglijk, beklemmend, u bent bekrompen en
toch bent u gezellig, grappig, verrassend, verwarmend en onmiskenbaar mijn
thuis, daar waar zeker niet alles, maar toch nog steeds heel wat beter is dan
hier in het noorden. U bent het thuis waar mijn stempel staat, daar waar mijn
blauwdruk bewaard wordt. Ik noem België mijn vaderland, corrigeer de
Nederlanders die me ‘Vlaamse’ noemen. En Belg voel ik me, lekker chaotisch, met
tegenstrijdige eigenschappen en innerlijke conflicten, een bizar maar gezellig
samenraapsel van invloeden. Maar toch ben ik, voorbij alle schaamte en
complexiteit, ook een Vlaamse. Al weet ik ‘begot’ niet hoe dat voelt, wat dat
precies betekent.
Sinds ik een kind op de Nederlandse grond zette, is mijn
keuze om u te verlaten veel beslissender geworden. Bij elke nieuwe keuze die we
voor hem maken, is er het stemmetje in mijn achterhoofd dat fluisterend vraagt
of het in Vlaanderen toch niet beter zou zijn. Het lijkt me bijvoorbeeld best
handig als je kind al vanaf tweeënhalf jaar vierenhalve dag per week naar
school gaat. Nu betalen we ons nog tot zijn vierde verjaardag blauw aan drie
dagen kinderopvang per week en begrijp ik, hoewel ik zelf getrouwd bent met de
meest ondersteunende en feministische man die ik me kon wensen, steeds beter
waarom Nederland zo’n slecht cijfer scoort voor de tewerkstelling onder
vrouwen. En als ons zoontje dan eindelijk naar school kan, komt hij in grote
klassen terecht met dertig kinderen, op een school die de lunchpauzes
uitbesteedt aan een privaat bedrijf…
Ik zou kunnen doorbomen over de dure ziekteverzekeringen,
over de regeldrang in Nederland, de buitensporige reacties op het nakende
vuurwerkverbod en de verkleuring van zwarte piet in tinten die geen sporen meer
dragen van het diepgewortelde, racistische discours. Ik zou me druk kunnen
maken over de kilheid waarmee Nederlandse tieners benaderd worden: voor het
gebrek aan plekken waar ze thuis kunnen zijn, plekken waar ze feesten kunnen
geven, muziek kunnen draaien en maken, vuurtjes kunnen stoken, een pintje mogen
drinken. Ik zou dit allemaal kunnen omspitten en grijnzend gooien met de modder
die ik opraap. Maar kijk, dan gaat ook deze brief weer over Nederland. En
bovendien baseer ik me dan op een beeld dat zeker tien, misschien wel twintig
jaar oud is en onvermijdelijk passé.
Deze brief is aan u gericht, Vlaanderen, de grillige streek
met talloze tongvallen en bizarre hoekjes, met vlakten en heuvels, pastorijen
en hoerenkoten langs de provinciale wegen… Gij zijt als een etiketje in mijn
broek dat aan mijn gat blijft krabben en dat toch te essentiële informatie
bevat om zomaar weg te knippen. Gij zijt als een ex-lief waar ik soms teder aan
terugdenk, tot ik met een schok weer besef welke onverdraaglijke eigenschappen
hij heeft, welk zelfdestructief gedrag hij vertoont.
Maar ik mis u ook. Dat merk ik elke keer als ik terugkeer:
bij het ontbijtje waar we ongedwongen bij konden aansluiten, de pistolets die precies
genoeg kraken en zacht zijn van binnen, de koffiekoeken die je hier echt
nergens kan vinden, zeker niet in het bakkertje om de hoek. Ik mis de
gastvrijheid die ik op uw grond steeds weer aantref, maar tegelijkertijd weet
ik dat het meer mijn oude vrienden zijn die hun deuren openzetten en het
logeerbed opmaken en schrok ik een aantal jaren geleden enorm toen ik op een lenteavond
op een Gents terras met wat koppige rokers stond te praten en hoorde hoe kil en
star hun woorden klonken toen ze praatten over de inwijkelingen, het vreemde,
dat wat zij niet als ‘Vlaams’ beschouwen en waar ik juist zo nieuwsgierig naar
ben, dat wat ik juist nodig heb om me te kunnen spiegelen en te kunnen veranderen.
Misschien wordt het tijd dat ik mijn profielfoto op Facebook
verander. Weg met het gele vlak in de foto, weg met het medeleven voor de
gigantische besparingen in de Vlaamse cultuursector. Misschien moet ik me niet langer
verdiepen in het gerommel bij de Dossinkazerne, maar me juist druk maken over
de topman van de Nederlandse belastingdienst die na de desastreuze affaire over de toeslagen van de kinderopvang doodleuk een grote functie aangeboden krijgt in Den Haag. Als
ik me hier in Nederland echt thuis wil voelen, moet ik uit de cocon van het
moederschap kruipen en verder kijken dan mijn geboortegrond, die de afgelopen
tien jaar meer is veranderd dan ik kan snappen. Ik moet me engageren waar ik
woon, het onverwachte in de straten brengen, ook hier de poëzie van het
alledaagse opschrijven. Ik moet me druk maken over het onrecht dat hier
gebeurt: minstens even groot, maar een stuk geruislozer, onopgemerkt. De
uitholling van de sociale welvaartsstaat is hier al veel langer aan de gang, de
marktwerking randt hier al jaren het onderwijs en de cultuursector aan: wordt
het tijd dat ik kijk naar de plek waar ik woon en de Nederlanders #heretoo leer
roepen?
Ik heb hier genoeg vriendinnen gemaakt met wie ik kan praten
over het grote veld van liefde, de bron waar alles vandaan komt en weer naar
terugkeert, waarschijnlijk zelfs mijn moeilijke liefde voor u. Maar ik mis
vooral de gesprekken tot diep in de nacht met mijn Vlaamse vrienden, hun
bereidheid om steeds de politieke dimensie van een vraagstuk te zien, nooit om
de maatschappelijke context heen te fietsen, een vaardigheid die Nederlanders
zo ongelofelijk goed onder de knie hebben, op brede fietspaden, in netjes
aangeharkte straten, in wijken die met één visie gebouwd zijn, rechtlijnig,
evenwichtig en wel vaker dodelijk saai.
Deze brief is klaar. Mijn zoontje wordt wakker en ik moet
nog luisteren naar de achttiende meditatie van Deepak Chopra’s ’21 days of
abundance challenge’. De bijhorende opdracht is voltooid: ‘write a letter to
your homeland / government and express all your feelings towards it’. Nu
ja, alle gevoelens zouden veel gevraagd zijn, maar er zit veel waarheid in de
stromende woorden van een opgejaagde moeder, die in het uurtje dat haar kindje
slaapt een brief aan haar geboortegrond schrijft. Dat ik deze spirituele uitdaging
aanging en voltooi in een groepje van Vlaamse vrouwen, is overigens best wel
grappig. Alles verandert, geen indeling klopt nog, niets is in steen gebeiteld,
zeker niet de woorden van een Vlaamse die zich aan de klei onttrok en die in
andere modder wortel schiet.
Ik zie u graag, hoe moeilijk dat ook is, dus tja, ik schrijf
u waarschijnlijk later nog ne keer. Als alles weer anders klinkt. Als de
grootvader van Prince eindelijk een kerkdienst leidt. Dat zou schoon zijn.
Liefs,
Marie
1 opmerking:
Schoon geschreven en graag gelezen. Terzijde: over het verschil tussen Vlamingen en Nederlanders is er al veel inkt gevloeid; sinds de 19 Provinciën hebben wij, Vlamingen en Nederlanders iets met elkaar maar we weten niet wat. Ik fiets veel door Vlaanderen en ik krijg droge ogen van alle verkavelingen waarheen ik door moet. En in vele steden is de integratie zoek want de vraag overstijgt het aanbod, gastvrijheid heeft een sociologische bovengrens.
Van één ding zijn wij, Vlamingen , -voorlopig- vrijgesteld. Van het fenomeen Baudet, waar rauwheid en kilte onverdraaglijk samenklitten.
Een reactie posten